De in het eerste artikel genoemde traditionele maatverhoudingen zijn ook van toepassing op
de vensterindeling. Opvallend is dat de hoogtemaat van de vensters in een gevel naar boven
toe meestal afneemt, maar dat heeft een heel andere oorsprong dan deze
ontwerpverhoudingen. Door de afnemende hoogte lijken de meeste panden hoger dan in
werkelijkheid. De verklaring hiervan is eenvoudig dat de huizen in het verleden naar boven
toe steeds lagere verdiepingshoogten kregen en boven minder glasoppervlak nodig hadden in
verband met de lichttoetreding.
Huizen na 1850 kregen, omdat ze gebouwd werden als meergezinswoningen, wel dezelfde
verdiepingshoogte. De vensters werden vanuit het interieur boven tegen de plafonds geplaatst
om zo hoog mogelijk het daglicht te vangen. Deze traditie van de plaatsing van de vensters in
de gevel bleef nog lange tijd in stand. Dit verklaart tevens de hoogteverschillen in de gevels
van deze vensters.
Het vensterglas wordt gevat in kleine roeden en beide samen in een houten raam – de
zwaardere omlijsting van de roeden en het glas samen. Het raam wordt op zijn beurt in een
kozijn bevestigd. De historische ontwikkeling van de roedeverdeling in de ramen hangt nauw
samen met de technische ontwikkeling van de glasfabricage. Vóór 1650 konden uit
zogenaamd ‘schijvenglas’ alleen kleine ruitjes worden gesneden, die als glas-in-lood in de
vensters werden geplaatst. In de tweede helft van de 17de eeuw werden de ruitjes groter,
ongeveer 20 x 25 cm. Het lood was echter te slap om deze ruiten te kunnen dragen. Vanaf die
periode werd het glas-in-lood dan ook vervangen door glas in houten roeden.
In kruisvensters werden ramen met bolgeprofileerde raamroeden toegepast (tek. 1). Voor
zolders en pakhuizen werden ongeprofileerde rechthoekige roeden gebruikt (tek. 1a).
Bij de komst van het schuifraam in de eerste helft van de 18de eeuw past men deze profilering
nog steeds toe, meestal vijf ruiten in de breedte van het raam: een vijfindeling (tek. 2). Tussen
1750 en 1780 ziet men een vierindeling met brede roeden met ‘duivenjagers’ (tek. 3). Eind
18de, begin 19de eeuw komt zowel een driedeling voor als een tweedeling met een zware
middenstijl, het zogenaamde empireraam (tek. 4-5-6). De driedeling kwam voor in
achtergevels en tot ca. 1850 in eenvoudige huizen, de tweedeling met grotere (en duurdere)
ruiten werd in de voorgevels van meer aanzienlijke panden toegepast. Omdat het raamhout
dikker was dan de roeden, werd als overgang tussen het raam en de roede een extra profiel
aan het raam geschaafd. Bij de bolgeprofileerde roede werd dat een holprofiel en bij de
duivenjager een rechthoekig profiel.
Vanaf 1850 worden in alle panden ramen met twee ruiten in de breedte toegepast (tek. 7). In
die periode werd meestal de ojiefvorm als profilering gebruikt. Het schuifraam met
tweedeling wordt daarna ook zonder horizontale roede uitgevoerd, zie o.m. de gevel van de
voormalige Nederlandsche Bank – nu Allard Pierson Museum – aan de Oude Turfmarkt (tek.
8). De ‘T-ramen’ bestrijken de periode van 1860 tot aan het begin van de 20ste eeuw (tek. 9).
Vanaf het begin van de 20ste eeuw komt het schuifraam zonder roede voor (tek. 12). In de
Amsterdamse-school-periode (1920-1940) past men echter opnieuw roeden in de
bovenlichten van de schuiframen toe (tek. 11). De roedeprofilering varieert van een grote
duivenjager en ‘rechthoekige schaafjes’ tot een simpele schuine vorm (tek. 12). Zelfs het glas-
in-lood keert in die periode weer terug in het bovenlicht.
De eerste kleine draairamen met houten roeden werden in de 17de eeuw als onderramen in de
kruiskozijnen geplaatst. Het bovenste deel bestond echter uit vast glas gevat in roeden.
Draairamen (tek. 5) werden in de 18de eeuw in Frankrijk veel toegepast. In Amsterdam komen
ze pas aan het einde van de eeuw voor bij de Franse Schouwburg (de Kleine Komedie) uit
1786 aan de Amstel en bij Felix Meritis (1788) op de Keizersgracht. Architect Abraham van
der Hart en architect Jacob Husly pasten ze voor het eerst in Amsterdam toe. In de 19de eeuw
werden de empireramen ook wel alleen aan de onderzijde draaiend gemaakt. Deze
ontwikkeling deed zich ook voor bij de T-ramen. Helaas werden de onderramen van
historische schuiframen in de 20ste eeuw vaak in draairamen veranderd (tek. 10). Door het
gebruik van breder ongeprofileerd raamhout, vaak opvallend grof gedetailleerd, zijn ze
gemakkelijk te herkennen.
Theo Rouwhorst
Literatuur:
H. Janse, Vensters (1971)
H.J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam (1993)
R. van Hemert, Kozijnen, ramen, deuren, luiken (NRC-uitgave 2003)
Vorige aflevering: III. Buitenluiken en delendeuren (Binnenstad 214)
Volgende aflevering: V. Houten kozijnen (Binnenstad 216)
[Oog voor detail - alle artikelen]
(Uit: Binnenstad 215, februari 2006)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.