Tot mijn elfde woonde ik aan het Frederik Hendrikplantsoen, aan de rand van de Jordaan.
Vanaf het ouderlijk huis wandelden we veelvuldig door de Jordaan naar de grachtengordel.
Daarbij passeerden we allerlei bruggen. De Amsterdamse bruggen, dat was iets bijzonders, zo
begreep ik van mijn vader, die tijdens onze wandelingen altijd van alles over de stad en haar
geschiedenis vertelde. Bijzonder was niet alleen, dat ze zo talrijk waren, bijzonder was ook
hun vormgeving. Daarbij wees hij op de schoonheid van de 17de- en 18de-eeuwse
boogbruggen over de hoofdgrachten of op de rijke detaillering van de smeedijzeren
brugleuningen van Piet Kramer uit de periode tussen de wereldoorlogen.
Minder belangstelling had hij voor de gewone ijzeren brugleuningen van de 17de -en 18de-
eeuwse boogbruggen: een samenstel van gegoten ijzeren balusters, verbonden door twee of
drie horizontale ronde staven of stangen. Maar ooit waren deze ijzeren brugleuningen een
noviteit, die in tal van andere Hollandse steden navolging vond. Als kind al vond ik de
‘doorzichtige’ leuningen met twee ijzeren staven of stangen het aantrekkelijkst. Daar kon je
namelijk zo mooi doorheen kijken: niet alleen naar het water en de boten en naar bruggen die
verderop lagen, maar ook naar de bomen en de huizen die langs de grachten stonden.
Kennelijk vonden ook anderen dat model het meest aantrekkelijk. Het is immers dit type dat
het meest werd nagevolgd in de steden buiten Amsterdam.
Wellicht speelden ook economische motieven daarbij een rol. Twee staven of stangen was
nog goedkoper dan drie, zowel bij de aanschaf, als bij het latere onderhoud. Al dat ijzerwerk
moest namelijk regelmatig geschilderd worden. Maar als men dat deed, konden die ijzeren
leuningen veel langer mee dan de houten.
Er is een tijd geweest dat men in Amsterdam de later zo gewoon geworden combinatie van stenen boogbrug met ijzeren brugleuningen nog niet kende. Er bestonden hier en daar wel stenen boogbruggen, deze hadden echter geen doorzichtige ijzeren leuningen, maar gesloten stenen borstweringen. De brug voor de beroemde Beurs van Hendrick de Keyser (1608-1612) liet zo’n gesloten borstwering zien. Verder kende men overwegend houten bruggen in allerlei soorten en maten. Zij hadden geen gesloten borstweringen, maar doorzichtige leuningen van hout. Hun opbouw, bestaande uit een reeks (vertikale) stijlen, verbonden door (horizontale) regels, doet denken aan die van de latere ijzeren exemplaren, maar was plomper. Overigens sprak men destijds in plaats van leuningen vaak over ‘leunen’ of ‘ leenen’. Ook de term ‘balie’ werd veel gebruikt.
De aanleg van de grachtengordel bracht een enorme activiteit op het gebied van de
bruggenbouw teweeg. Immers, overal waar de nieuwe hoofdgrachten werden gekruist door
radiaalgrachten en -straten, dienden bruggen te komen. Voor wat betreft de hoofdgrachten, de
Herengracht en de Keizersgracht, werd al in de begintijd besloten (respectievelijk in 1614 en
1615) tot de aanleg van stenen bruggen met bogen, die ‘cierlijcker ende profijtelijcker’
zouden zijn dan de gebruikelijke houten.
In de loop der tijd kwamen er ook elders in de stad steeds meer van dergelijke stenen
boogbruggen bij, zowel in de nieuwe uitbreidingen, als ter vervanging van bestaande houten
bruggen in de oudere buurten. Zo werd in 1648 de houten wipbrug over het Singel bij de Jan
Roodenpoortstoren vervangen door een stenen boogbrug: de Torensluis. Deze brug, op dit
moment de oudste nog bestaande brug in de stad, kreeg ijzeren leuningen. Te oordelen aan
diverse tekeningen uit de jaren ’60 van de 17de eeuw waren dat eerst ijzeren leuningen met
drie staven of stangen boven elkaar, die in de 18de eeuw vervangen werden door leuningen
met twee staven of stangen boven elkaar.
Hierboven werd gesproken van leuningen met twee of drie ijzeren staven of stangen boven
elkaar. Beide typen komen nog altijd voor in de Amsterdamse binnenstad. De bijbehorende
balusters, vervaardigd van gegoten ijzer, verschillen enigszins in opbouw: bij twee staven of
stangen horen tweedelige balusters, bij drie staven of stangen driedelige. De driedelige
bestaan uit een opeenstapeling van twee vierkante pijlertjes met afgeschuinde hoeken en
daarop een vaasvormig element. De tweedelige bestaan uit een vierkant pijlertje met een
vaasvormig element erop. De verschillende elementen worden gescheiden door vierkante
blokjes, waar de staven of stangen op aansluiten. De bovenste rij blokjes kan worden
bekroond door een kleine bol. In plaats daarvan ziet men ook wel piramidaal beëindigde
blokjes.
Opmerkelijk is dat alle balusters van de leuningen van één brug in principe gelijk zijn. Zo kon
men toe met één gietmodel voor vele balusters voor vele bruggen. Er is geen sprake van
speciale balusters voor de uiteinden van de leuningen. Wel vindt men aan de uiteinden een
accent, maar dat wordt gevormd door een korte gebogen stang, die aan het einde is voorzien
van een kleine bol. Op een van de prenten in Jan van der Heydens beroemde
Brandspuitenboek, voorstellende de Herengracht na een brand in 1683, is een dergelijke wijze
van beëindiging goed te zien.
Overigens bleef het gebruik van ijzeren leuningen niet beperkt tot de stenen boogbruggen.
Ook bruggen met houten brugdekken werden er van voorzien. In Amsterdam gebeurde dat al
vanaf 1661, aldus het nog altijd lezenswaardige boekje Bruggen oud en nieuw in Nederland
van Jan de Meijer, dat in 1946 verscheen als deel 48 in de bekende Heemschutreeks.
Toen men in Leiden in 1661 voornemens was een aantal bruggen te voorzien van ijzeren
leuningen, reisde men naar Amsterdam voor het gieten van ijzeren balusters, zoals men kan
men lezen in het Bruggenboek Leiden, dat de gemeente Leiden in 1983 uitgaf.
Zo zal het wel gekomen zijn dat de balusters van de oude ijzeren brugleuningen in de Leidse
binnenstad nog altijd sprekend lijken op die in de Amsterdamse binnenstad. Gekozen werd
voor het tweedelige model, bestemd voor twee staven of stangen. Naar de vorm van die
tweedelige balusters, die enigszins aan die van een stijve houten pop doen denken, noemde
men de ijzeren brugleuningen in Leiden ook wel de ‘poppenleuningen’, aldus het Leidse
Bruggenboek.
Van de vele andere Hollandse steden die op enig moment het Amsterdamse voorbeeld van
ijzeren brugleuningen navolgden kan ook Alkmaar genoemd worden. Zoals we
al zagen in het verhaal over de
Oudekerkstoren, oriënteerde men zich daar wel vaker
op Amsterdam als men aan vernieuwing toe was. Wat betreft de bruggen was dat omstreeks
1685 aan de orde. Toen waren de houten bruggen over de Oudegracht, die op dat moment
zo’n honderd jaar oud waren, aan vervanging toe. Omdat de Oudegracht niet alleen Alkmaars
breedste gracht was, maar ook een gracht met veel luxueuze woonbebouwing, werd er aan de
vernieuwing van de bruggen extra zorg besteed. Daartoe werd een combinatie ontwikkeld van
de stenen boogbrug met (in het midden) een beweegbare houten hameibrug. Er was immers
ook het nodige scheepvaartverkeer. Het stenen bruggedeelte werd voorzien van ijzeren
leuningen naar Amsterdams voorbeeld, met tweedelige balusters. Het nieuw ontwikkelde
standaardmodel beviel zo goed, dat het niet alleen werd toegepast voor de Oudegracht, maar
ook voor diverse andere grachten.
Wie de ijzeren brugleuningen in de andere Hollandse steden gaat bekijken, ziet dat ze in één
opzicht duidelijk afwijken van het Amsterdams voorbeeld, namelijk in kleur. In Amsterdam
zijn de brugleuningen in de binnenstad donkergroen, terwijl de meeste andere steden al heel
lang de voorkeur geven aan wit.
Carla Rogge
(Uit: Binnenstad 207, september 2004)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.