“Kleur heeft alles te maken met het karakter van de architectuur”

Gesprek met Henk Zantkuijl

Men kan eigenlijk niet over historisch kleurgebruik in Amsterdam schrijven zonder Henk Zantkuijl te raadplegen, pionier op het gebied van historisch kleuronderzoek en auteur van 'Bouwen in Amsterdam' (*). Tezamen met Geurt en Maarten Brinkgreve breng ik hem en zijn vrouw een bezoek in zijn woonhuis te Hoorn.

De kleur van het schilderwerk, dat flinterdunne laagje, is een belangrijk onderdeel van het restauratiebeleid en is van cruciaal belang voor het totale stadsbeeld. Eenheid of verscheidenheid, homogeen beeld of geschakeerd beeld, deze vragen borrelen telkens op bij iedere beleidsbeslissing. Moet het kleurbeeld vastgelegd worden of mogen trends in kleurgebruik het beeld voortdurend bijstellen?
Zantkuijl begint direct enthousiast te vertellen. Zo’n gesprek kan uren duren, omdat wordt geput uit veel ervaring van kijken en luisteren naar de ontwikkelingen. In de volgende samenvatting is getracht iets van zijn overpeinzingen en afwegingen weer te geven.

Herengracht 336-332. De combinatie van grachtengroen en Bentheimer brengt een zekere eenheid tussen de gevels en geveldelen uit verschillende perioden tot stand. Spiegelgracht. Wijzigingen in vorm en kleur hebben op de kleinere grachten een levendige afwisseling teweeggebracht.

Kleur heeft alles te maken met het karakter van het object. Het karakter van de binnenstad begint bij de structuur, en wel de historische hoofdstructuur en daaraan gekoppeld de ‘erfstructuur’, de structuur van de kavels of percelen. Dit is de basis, de huizen daarop zijn in feite inwisselbaar. Toch vormen zij met elkaar een harmonische eenheid. De architectuur versterkt de erfstructuur, voornamelijk door de grenzen van ervan te bevestigen en te accentueren. Dit werd eeuwenlang bewerkstelligd door de symmetrie van de architectuur; het middenaccent accentueert ook de grenzen. Deze grenzen kunnen eveneens geaccentueerd worden door hoekblokken, lisenen, omgecorniste lijsten (de kroonlijst steekt iets naar voren, is zogenaamd ‘omgecornist’) of speciaal bewerkte baksteen op de hoeken. De symmetrie werd bovendien geaccentueerd door de topgevels en door op de gevellijsten middenornamenten te plaatsen, met in de 19de eeuw het als topgeveltje uitgevoerde dakkapelletje.
Elk pand heeft weliswaar zijn eigen karakter, maar er is meer dan alleen de eigen individualiteit van de panden – en juist door deze tegenstelling wordt de discussie over kleur opgeroepen. De bekoring van de binnenstad was de gave eenheid, zeker op de Heren- en Keizersgracht. Deze huizen hebben een zelfde ontwikkeling meegemaakt, namelijk het gebruik van een basement, dezelfde verdiepingshoogten – voortvloeiend uit dezelfde functie – en meestal een gevellijst als beëindiging op nagenoeg dezelfde hoogte, waardoor een soort schaalvergrotend effect ontstond. Op de erfstructuur is een gave stadswand ontstaan, die bij nadere beschouwing uit afzonderlijke huizen bestaat. Hele rakken of bouwblokken vormen een eenheid, die voor een groot gedeelte het bijzondere karakter van onze hoofdgrachten uitmaakt. Dit effect wordt versterkt door het gebruik van de kleuren Bentheim (zandsteenkleur) voor kozijnen, deuromlijstingen, toppen en gevellijsten, en ‘grachtengroen’ voor deuren en ramen (met uitzondering van de kleine roedeverdeling die vaak nog zijn oorspronkelijke witte kleur heeft behouden). De eenheid in kleur versterkte niet alleen de eigen architectuur door de kozijnen en de gevelafdekking een lichte kleur te geven waardoor deze elementen afsteken tegen de baksteen, maar deed ook de eenheid in de wand beter uitkomen.
Er zijn echter ook grote delen van de binnenstad waarvan de wanden uit sterk sprekende en afwisselende gevels bestaan. Deze min of meer kleinschalige, pittoreske stadsdelen waren in dezelfde kleuren geschilderd, wat een eenheid in de veelheid gaf en het totaalbeeld versterkte. Toch kun je je afvragen of juist ook hier dit beeld moet worden doorgezet. Het kleurbeeld van Bentheim en grachtengroen is uiteindelijk ook een mode of trend, al heeft deze bijna een eeuw standgehouden.

In het gesprek werd een poging gewaagd de voornaamste kleurtrends van de afgelopen eeuwen op een rij te zetten – met excuus voor de grote en grove sprongen. Het 16de-eeuwse kleurbeeld speelt geen rol meer in ons stadsbeeld.

17de eeuw

Huis Bartolotti, Herengracht 170-172, naar ontwerp van Hendrick de Keyser uit 1622: één van de mooiste 17de-eeuwse "trapgevels in rode steen met sterk sprekende zandstenen onderdelen". Het Rembrandthuis in de kleurstelling uit Rembrandts tijd: de luiken zijn van binnen engelsrood, van buiten kopergroen.

De 17de eeuw kenmerkte zich in het begin door trapgevels van zachte rode steen met sterk sprekende zandstenen onderdelen, die al spoedig in de zandsteenkleur werden geschilderd om de verwering en het zwart worden tegen te gaan. Bij rijke huizen werd de baksteen geslepen en op kleur gesorteerd, bij gewone huizen werd dit effect verkregen door de baksteen te kleuren met rode pigment en lijnolie. Dit leverde een speels effect op en kleurde grote delen van de toenmalige stad rood. In het midden van de 17de eeuw deed het classicisme zijn intrede met zandstenen gevels voor de rijkere huizen en bakstenen pilastergevels voor de smallere. De baksteen werd harder gebakken en donkerder, de basementen, de kapitelen van de pilasters en de top waren van zandsteen. Ook dit leverde een speels effect op, echter minder dan de rode gevels. Het sobere classicisme met zijn donkerdere bakstenen gevels, zonder of met weinig ornament en met eenvoudige gevellijsten deed een somberder, maar wel voornaam beeld ontstaan. Dit beeld ging natuurlijk samen met het speelse beeld van daarvoor – oud en nieuw gaan altijd samen en lopen in elkaar over, er was geen eenduidig beeld in vorm en kleur.
Het kleurbeeld van het schilderwerk zag er toen als volgt uit. De onderpuien en houten kruiskozijnen waren, naar voorbeeld van de zandstenen kruiskozijnen, in zandsteenkleur – ‘Bentheim’ – geschilderd. Hier en daar zijn nog sporen gevonden van een rode kleur en dit nadrukkelijk als afwerklaag; het aantal sporen was echter te klein om daar steekhoudende uitgangspunten aan te ontlenen. De luikjes en deuren waren over het algemeen zacht kopergroen, maar ook wel rood of oker gekleurd. Eikenhout werd in die tijd niet dekkend geschilderd maar gekleurd, de pigmenten werden in de poriën gebracht - dit doet echter niets af aan het kleurbeeld. Voor de groene kleur werd gebruik gemaakt van fries- en spaansgroen – dit laatste was donkerder. (Zie voor de pigmenten Bouwen in Amsterdam afl. 11 en 12). De binnenkant van de luikjes werd rood gekleurd in overeenstemming met het interieur. Gedurende de gehele 17de eeuw bleef bij de burgerbouw het kruiskozijn toegepast. Ondanks het zeer geschakeerde stadsbeeld was de kleur op kozijnen, luiken en deuren min of meer eenduidig. Of dit een harmonieus beeld opleverde is moeilijk te zeggen. Op het schilderij van Berckheyde van de Bocht in de Herengracht komt wel een grootschalig en eenduidig stadsbeeld voor, maar dat ligt voornamelijk aan het feit dat dat deel van de stad toen net nieuw bebouwd was door vermogende eigenaren. Het geeft wel aan waarnaar men streefde.

18de eeuw

Herengracht 539-543. De eenheid van deze panden van nagenoeg dezelfde hoogten en vergelijkbare indeling in basement, verdiepingen en top, wordt geaccentueerd door de vergelijkbare kleurentoepassing.

In de 18de eeuw werd gebruik gemaakt van hardere donkere baksteen. De kruiskozijnen werden vervangen door schuiframen met een kleine roedeverderling. Deze roeden of ‘ramen’ waren wit geschilderd. De kozijnen, gevellijsten, toppen en deuromlijstingen behielden de Bentheimer zandsteenkleur. De nog aanwezige luiken bleven zachtgroen, evenals de deuren, hoewel op schilderijen ook vaak bruine deuren voorkomen. Als wij de geschilderde stadsgezichten mogen volgen dan is er naast de bruine kleur in de gehele 18de eeuw overwegend sprake van een lichte groene kleur. Daarnaast komt ook een iets donkerdere groene kleur (spaansgroen) voor. Behalve het kopergroen kon nu gebruik gemaakt worden van berlijnsblauw dat na 1724 algemeen gebruikt kon worden. Met dit goedkopere blauw konden vele kleuren groen gemaakt worden. In grote lijnen gezien werd het groen geleidelijk aan donkerder, met als variant een donkere olijfkleur gemaakt van spaansgroen en geel. Pas in circa 1780 ging men over van de witte kleur op de schuiframen naar groen. Dit had te maken met het groter worden van de ruiten, zeker van het raam met de brede middenstijl (dat wij graag het empireraam noemen). Tegelijkertijd zien wij een vergrijzing van de Bentheimkleur verschijnen. De gele Bentheim kleurt niet zo fraai bij het groen van de ramen. De schilder noemt dat ‘steengrauw’, een grijze Bentheimer, of zo men wil de kleur van Oberkirchner zandsteen, maar dan ook hier vertaald door de schilder. Er bestaan nog voorbeelden van deze fraaie steengrauwe kleur.

19de eeuw

Omstreeks 1800 werd de groene kleur wel eens verwisseld voor, zoals Simis schrijft: ‘paarsdekkend bruin’, een mengsel van dodekop en zwart. Ongeveer 20 jaar geleden waren nog ruim 100 huizen aan te wijzen met deze bijzondere kleur. Ook de balusters op de stoep werden dan in deze kleur geschilderd. De straatlantarens hebben steeds een zwakke afstraling van deze kleur.
Pas tegen 1830-1840 kwam het zogenaamde grachtengroen in gebruik, opgebouwd uit berlijnsblauw, geel en bremergroen. In de 18de en 19de eeuw versoberde het kleurbeeld van de stad. Veel 17de-eeuwse trapgevels werden vervangen door 18de-eeuwse topgevels of lijstgevels. De baksteen is nu in het algemeen donkerder. Zoals hierboven reeds is vermeld was er wat betreft de ramen, deuren en zolderluiken geen eenheid. Veel 17de-eeuwse gevels werden donkerder geolied. De Bentheimer kleur en/of steengrauw bleef gehandhaafd. De deuren en ramen kregen geleidelijk aan het donkere grachtengroen. Deze kleurmode of trend zette zich door tot in onze tijd. Ondanks de verschillen in architectuur was er min of meer sprake van een eenduidig stadsbeeld. De nieuw te bouwen huizen in de 19de eeuw, en dit is het grootste deel van onze huizenvoorraad in de binnenstad, volgden dit kleurgebruik. Hier is dus vaak sprake van de originele kleur.

Twee laden uit het Hafkenscheidkastje

In het Teylersmuseum in Haarlem wordt het Hafkenscheidkastje bewaard, een kast met 15 laden, onderverdeeld in 360 vakjes, die Michiel Hafkenscheid (1772 - 1846) speciaal liet maken om zijn pigmentenverzameling in te bewaren. In 1826 richtte Hafkenscheid te Amsterdam een firma in verfstoffen op. Samen met een aantal pigmenten uit de eind-18de- eeuwse inboedel van zijn vorige werkgever vormden de verfstoffen die hij verkocht de basis voor zijn verzameling.
Op de foto van twee laatjes uit het kastje ziet u o.a. de pigmenten Bremer groen - een kunstmatig koperpigment, dat gemengd met lijnolie en loodwit een lichte kopergroene kleur opleverde (derde rij links), Spaans groen (derde rij rechts), vermiljoen - een kunstmatige kwiksulfide, gemaakt uit kwik en zwavel (zesde rij links), ultramarijn (lapis lazuli) en smalt - een gemalen glassoort, van potas en cobaltoxide, niet-lichtecht (zevende rij rechts), en Berlijns of Pruisisch blauw (achtste rij).

Toen wij de stad leerden kennen was al het schilderwerk uitgevoerd in Bentheim en grachtengroen. De bekoring van de stad was toen tevens die geweldige eenheid in kleur, dat samenbindende aspect, dat ondanks alle verschillende bouwstijlen een monumentaal stadsbeeld opleverde. Het behoud van dit kleurbeeld was voornamelijk te danken aan de schilders, dat hoorde nu eenmaal zo. Gaat men uitgebreid studie maken van de architectuur van het stadshuis en van het stadsbeeld, zoals na de 50’er jaren is gedaan, dan komen allerlei aspecten boven waardoor onwillekeurig de architectuur de eigen historische kleur weer gaat claimen.
Misschien moet men ons eigenlijk niet vragen hoe het nu moet, hoewel het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Iedere generatie moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen, anders zouden er ook geen trends ontstaan. De ervaring leert dat men zuinig moet zijn op wat men heeft, het wiel is al uitgevonden en er is al veel serieus overwogen. Het eenduidige, samenbindende kleurbeeld zit gekluisterd in ons geheugen. Hierbij moeten wij wel bedenken dat er nu een nieuwe situatie is ontstaan door de vele nieuwbouw in de stadsvernieuwingsgebieden. Grote delen van de stad hebben de traditionele samenhang verloren. Dat gebeurde veelal in gebieden waar door de kleinschalige verkaveling toch al een beeld was ontstaan van zelfstandige huizen met hun eigen architectuurverhaal. Daar is geen sprake van een in hoogte, architectuur en kleur samenhangende wand. Daar zou de kleur, die eigen is aan die architectuur het beeld van de architectuur kunnen versterken, waardoor er weer een sterke band met de erfstructuur ontstaat. Hierbij moet worden opgemerkt dat die nieuwbouw dan in ieder geval de oude erfstructuur aanhoudt. Maar wees voorzichtig met de wat grootschaliger architectuur, daar waar gave stadswanden zijn ontstaan. Het merendeel van die panden is 19de-eeuws, de bestaande kleuren veelal origineel. Op deze stadswanden waar Amsterdam zo bekend om is moet men behoedzaam omgaan met het bindende effect van die toch wel traditionele kleuren. Overzien wij nog eens het wisselende stadsbeeld in de loop van de eeuwen, dan is er nu toch sprake van een gaaf stadsbeeld.

Juliet Oldenburger

(*) H.J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam. Het woonhuis in de stad, Amsterdam 1993

(Uit: Binnenstad 197/198, maart 2003.)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.