De toren van de Torensluis

De Jan Roodenpoortstoren behoort niet tot die verdwenen gebouwen, die nog in de verbeelding voortleven. Vele andere gesloopte monumenten genieten in Amsterdam nog enige bekendheid, soms bijna een zekere populariteit. De Nieuwe Zijds Kapel staat boven aan, dan volgt het Paleis voor Volksvlijt; doch ook de beurs van Zocher met zijn zuilenportiek en het standbeeld van “Naatje” op de Dam zijn zaken, waaraan de herinnering nog levend is. De Jan Roodenpoortstoren is dit niet en weinigen zullen weten waar hij precies gestaan heeft.
Gedeelte uit de houtsnedekaart van Cornelis Anthonisz. (1544) met de halfronde middeleeuwse Jan Roodenpoortstoren in het midden (Atlas Gem. Archiefdienst)

Toch kan men vrijwel geen boek over het oude Amsterdam ter hand nemen of men wordt getroffen door een afbeelding van deze toren, die vroeger de Torensluis sierde. Ondanks de vele afbeeldingen, die van dit bouwwerk in omloop zijn, is het geen vertrouwd herkenningspunt van het verleden geworden, geen voortlevende aanklacht tegen de sloopwoede van onze voorouders. Het is één van de vele gebouwen geweest, die verdwenen zijn en die men in een gelijk gelid met nog honderden andere belangrijke gebouwen van vroeger kan plaatsen.
Zo bleef ongeveer de situatie totdat de werkzaamheden aan de Torensluis begonnen en men zich rekenschap ging geven hoe deze oudste en voornaamste onder de Amsterdamse bruggen er vroeger had uitgezien en waarom hij nu juist deze grote breedte had gekregen. Het bleek dat de Jan Roodenpoortstoren, die ouder was dan de brug, de aanleiding is geweest dat men de brug op deze wijze heeft gebouwd. Het werk aan de Torensluis gaf de schim van de Jan Roodenpoortstoren levendiger contouren. Dit werd nog sterker toen in de vierde boog van de brug aan de oostzijde, waar geen water doorheen stroomt, de onderbouw van de toren nog werd aangetroffen. Het betrof hier geen fundering, doch een deel van de torenvoet die vroeger in het water stond en eerst met de aanleg van de brug aan het oog werd onttrokken. Het feit dat de torenvoet nog bestond en de brug geheel op de toren was aangelegd, deed de vraag rijzen of men de plaats van de toren niet op een of andere wijze moest markeren' of zelfs de toren moest herbouwen. Om op deze vraag een antwoord te kunnen geven, diende te worden nagegaan wat er van de verdwenen toren nog bekend was.

De geschiedenis van de Jan Roodenpoortstoren

Hendrick de Keyser's ontwerp voor de toren in “Architectura Moderna” (1631) (Gravure door Cornelis Danckerts, 1603-1656. Atlas Gem. Archiefdienst)

De Singel is van ongeveer 1425 tot 1593 buitengracht van Amsterdam geweest. Aan de binnenzijde van het water stond een vestingmuur met op regelmatige afstanden halfronde torens. Juist op een knik in de vestingmuur lag de Jan Roodenpoortstoren, waarnaast zich een kleine doorgang in de stadsmuur bevond en een smalle houten brug over het water geslagen was. Zowel toren, poort als brug waren genoemd naar Jan Roode, die hier langs de stadsvest een lijnbaan bezat. De toren zal bewoond zijn geweest door een stadsdienaar, die toezicht op de poort hield; tevens werden er gevangenen bewaard. Na de stadsuitbreidingen aan het einde van de 16de eeuw werd de middeleeuwse stadsmuur overbodig; kort na 1600 werd de muur dan ook gesloopt. Enige muurtorens, die nog in gebruik waren, bleven voorlopig bestaan; ook de middeleeuwse Jan Roodenpoortstoren werd gehandhaafd in de zich wijzigende omgeving. De poort verdween en in 1602 werd er een nieuwe houten brug over de gracht gelegd aan de zuidzijde van de toren.
De omgeving veranderde nu volkomen: aan de overkant van de Singel verrezen grote nieuwe huizen en in 1614 begon men met de bebouwing van de Heren- en Keizersgracht. De oude vestingtoren, die aan een belangrijke verbindingsweg tussen de nieuwe uitleg en de oude stad stond, was een ontsierend relict uit het verleden. Het was daarom niet te verwonderen dat het plan ontstond ook deze toren te voorzien van een bekroning op dezelfde wijze als men de Montelbaanstoren en de Haringpakkerstoren aan de Y-kant in 1605 had verfraaid.
Er bestond hiertoe een gerede aanleiding, aangezien de toren van het oude stadhuis, die men in 1601 nog door ingrijpende maatregelen had trachten te behouden, in 1616 door bouwvalligheid moest worden afgebroken, waardoor deze buurt verstoken was van tijdaanwijzing in de vorm van uurwerk en slagklokken. Bovendien woonde burgemeester Reynier Pauw aan de Singel schuin tegenover de Jan Roodenpoortstoren en hij keek dus uit op het middeleeuwse waltorentje. Daar het oude stadhuis binnen afzienbare tijd toch door een nieuw gebouw moest worden vervangen en de nieuwe stad in het westen het belangrijkste was, besloot men in plaats van de stadhuistoren te herbouwen, de Jan Roodenpoortstoren te verhogen. Het was de vreugde in de schoonheid van de nieuwe stad, die tot deze fraaie toren geleid heeft. Het gebouw is in de eerste plaats een stuk architectuur en een stedebouwkundig accent; slechts in de tweede plaats een gebruiksobject.

Het stadsbestuur gaf stadsbouwmeester Abraham van der Hart in 1819 opdracht tot deze opmeting van de onderbouw van de toren met langs- en dwarsdoorsneden (Atlas Gem. Archiefdienst)

Op 10 mei 1616 vatte men het werk aan: de oudere toren werd met een vierkante huid omtrokken. Boven deze vierkante gemetselde ondertoren kwam de houten bekroning. De Architectura Moderna vermeldt, dat de toren nog voor het einde van het jaar werd voltooid. De rijmkroniek, die Laurentius over het werk van Staets maakte, deelt mede, dat de toren “niet voor ‘t jaer daeraen tot ‘t eynde kond geraken”. Hoe het ook zij, in ieder geval werd de toren zeer snel gebouwd.
De situatie van de nieuwe toren was bijzonder fraai; aangezien hij op de knik stond van de nu tot binnengracht geworden Singel, beheerste hij het beeld van deze gracht over een grote lengte: hij was zowel van het U als van het Spui af zichtbaar. Bovendien stond hij midden op een belangrijke uitvalsweg, die van de N.Z. Voorburgwal via de Molsteeg, Torensteeg naar het westen liep en die zich in de nieuwe wijk voortzette als Leliegracht. De toren beheerste deze route van de Nieuwe Kerk af tot het punt waar de Leliegracht in de Prinsengracht komt. Ten zuiden van de toren was een brug over het water van de Singel, waarover men naar de nieuwe stadswijk kon gaan, zodat honderden lieden deze toren dagelijks op hun weg aantroffen. Hoe fraai de situatie ook was, gunstig voor het verkeer was zij niet. De toren stond in de weg en men had er in dit opzicht beter aan gedaan de oude toren te slopen en de brug op diens plaats te leggen.

Schematische voorstelling door Abraham van der Hart van de torenopbouw, waarbij is aangegeven dat de houten bovenbouw enigszins uit het lood stond. Met potlood is ingetekend, hoe men de woning in de onderbouw zou kunnen behouden na afbraak van de bovenbouw (Atlas Gem. Archiefdienst)

In de nieuwe toren bleef de woning en ook de gevangenis, die in de oude middeleeuwse toren gezeten heeft, bestaan. De woning ontving zijn licht door kruiskozijnen, die de torenromp enigszins willekeurig doorbreken en die een merkwaardig huiselijk element in de architectuur van de toren vormen. Het muurwerk werd aan vier zijden voorzien van een grote boognis, waarbinnen de kruiskozijnen geplaatst zijn.
In de toren woonde in de 17de eeuw de provoost of geweldige, een officier van het garnizoen. In de kelder was de keuken, daarboven kwam een hoge woonverdieping, zichtbaar in het grote kruiskozijn in de voet van de toren. Inwendig was deze ruimte gedeeltelijk in twee verdiepingen gedeeld; hier was tevens een vergaderplaats voor de krijgsraad. Boven het woongedeelte kwamen twee zolders met gevangenishokken, die ook van buiten door kleinere ramen herkenbaar waren. Daarboven, ongeveer op tweederde van de hoogte van de stenen romp, begon in het inwendige de houtconstructie van de spits. Het rookkanaal van de keuken en de woning van de “geweldige” eindigden hier in de torenromp. Evenals bij molens kwam de schoorsteen niet buiten de romp van het gebouw. De rook moest zijn weg maar zoeken en kon hier ontwijken door de kleine vierkante gaten boven in de boognis. Het huis van de “geweldige” was niet geweldig van omvang. Reeds op de uit 1625 daterende kaart van Balthasar Florisz. (Ons Amsterdam 1960 blz. 144) zien wij aan de noordzijde een paar kleine aanbouwtjes. Door de bewoning en aanbouwtjes kreeg de romp een levendig effect, dat niet geheel binnen de strenge architectuur werd gevangen door de nissen- geleding. De stenen romp was slechts de drager van de houten bekroning, waarin de eigenlijke architectonische compositie zich uitsprak.
De nieuwe toren was opgetrokken naar de plannen van Hendrick de Keyser en was van een monumentaler opzet dan de oudere Montelbaans- en de Haringpakkerstoren. De vierkante voet maakte in de bekroning een interessante overgang van vierkant naar achthoekig noodzakelijk. De toren sloot daardoor meer aan bij de grote torens van Hendrick de Keyser, zoals de Zuiderkerks-, Wester- en Beurstoren, dan bij de lagere met ronde voet, zoals de Montelbaans-, Haringpakkers- en Munttoren. In het werk van Hendrick de Keyser neemt de Jan Roodenpoorts-toren een centrale plaats in. Wanneer wij hem vergelijken met de Zuiderkerkstoren en de Beurstoren, waarvan de ontwerpen in 1608 gereed waren, dan zien wij, dat de bouwmeester op dezelfde lijn heeft doorgewerkt. Latere torenbekroningen van Hendrick de Keyser, zoals de verdwenen bekroning van de St. Laurenstoren te Rotterdam, de Munttoren en het project van de Westertoren te Amsterdam, alle van omstreeks 1620, borduren weer verder op dit schema. De Jan Roodenpoortstoren staat midden tussen de beide genoemde torenprojecten uit 1608 en de drie torenprojecten van omstreeks 1620. Dat deze toren tot de belangrijkste werken van Hendrick de Keyser behoort, blijkt uit de toelichting, die Danckerts in de Architectura Moderna geeft. Daarin wordt gezegd, dat de Jan Roodenpoortstoren en Munttoren, die tezamen op plaat XXVI zijn afgebeeld, geenszins de minste zijn onder het werk van Hendrick de Keyser en eigenlijk voorop moeten worden gesteld “sonderlingh de Ian Roompoorts Toorn, de welce van een gantsch bevalligh aensien is, en een seer vaste maniere van Bouwen vertoont”.

De Torensluis tussen 1648 (bouw brug) en 1660 (wijziging torenspits) (Ets door Reinier Nooms, ±1623-±1667. Atlas Gem. Archiefdienst) De toren omstreeks 1663 (Gravure door een onbekende. Atlas Gem. Archiefdienst)

Een 30-tal jaren nadat de toren gebouwd was, kwam er verandering in de omgeving. De houten bruggen en houten walkanten uit de eerste jaren van de stadsuitleg werden geleidelijk door stenen muren en bruggen vervangen. Dit versteningsproces nam men bij de Jan Roodenpoortstoren te baat om de moeilijke verkeerssituatie aanmerkelijk te verbeteren. De smalle houten brug aan de zuidzijde van de toren werd in het vredesjaar 1648 vervangen door de breedste stenen sluis, die Amsterdam ooit gekend heeft en die aan weerszijden van de toren een brede doorgang open liet. Aanvankelijk wilde men midden op de brug, aan de toren vast, een rijtje winkels bouwen, waardoor er twee bruggen zouden zijn ontstaan, onderling gescheiden door huisjes en toren. Deze winkelbebouwing ging niet door; de twee bruggen werden een sluis, de grootste van Amsterdam. Wel werd éénrichtingsverkeer ingesteld, zodat de verkeersstroom door de toren in twee banen gescheiden werd.

De toren omstreeks het midden van de achttiende eeuw (Gravure door een onbekende. Atlas Gem. Archiefdienst) De toren in 1772 (Gravure door W. Writs, werkzaam te Amsterdam 1760-1786. Atlas Kon. Oudheidkundig Genootschap. Foto Rijksmuseum)

De situatie van de 42 meter brede brug was geheel afgestemd op de toren, die met zijn vijftig meter hoogte dit grote nieuwe element fors domineerde. Doordat de toren vroeger in het water uitgebouwd was, werd de brug – asymmetrisch van opzet – ten westen van de toren gemaakt en kreeg de bekende drievoudige doorvaart, die de stenen bruggen van Amsterdam kenmerken. Een vierde boog was nodig om verbinding met de oostelijke oever te krijgen. In deze boog kon geen doorvaart plaatsvinden, omdat de torenvoet daar in de weg stond; de ruimten aan weerszijden werden gebruikt als kelders bij de toren. Uit oude tekeningen en thans aangetroffen sporen blijkt, dat er aan de noordzijde een uitbreiding van de keuken was, terwijl in het zuidelijke gewelf hokken voor de gevangenen waren. Op deze wijze bepaalde de oudere toren de vorm van de brug, zodat beide elementen een onverbrekelijk geheel vormden. De toren was het verticale accent, waaraan zowel dit pleintje als dit stadsdeel behoefte hadden.

Een van de zeldzame gezichten op de toren uit de Oude Leliestraat, 1772 (Gravure door W. Writs, werkzaam te Amsterdam 1760-1786. Atlas Kon. Oudheidkundig Genootschap. Foto Rijksmuseum)

Er zijn ook in andere steden verscheidene van zulke brede bruggen, die dan echter gesticht zijn als overkluisde markt. In vrijwel alle gevallen is er een element als vishal of marktgebouwtje, dat de situatie beheerst. In 1829 is de toren afgebroken, omdat één van de hoekstijlen vergaan was en men er niet veel meer in zag dan een obstakel voor het verkeer. Sindsdien hebben wij de Torensluis gekend zonder de toren, waaraan zij haar naam ontleende. De brede brug was een vreemd element in de stad geworden, een ding met een verleden, met een geheim. Op zichzelf waren de vormen van de brug niet duidelijk, niemand kon vermoeden waarom men hier tussen twee smalle straatjes zo’n brede brug over de Singel gelegd had. De situatie wekte een vage indruk van leegte, die achteraf wel begrijpelijk is. Vandaar dat bij het werk aan de Torensluis de behoefte aan een accent steeds sterker werd. Dit kon geen klein huisje zijn, geplaatst op de torenvoet, het moest een element zijn dat een tegenwicht tegen de vlakte van de brug vormde en een functie bezat in het stadsbeeld. Moest dit iets nieuws zijn, of kon men er aan denken de vroegere toren weer te herbouwen?
Van de toren, waarvan de voet nog bewaard bleef, is nog heel wat getekend materiaal over. Belangrijk is, dat de ontwerptekening als grondslag voor de gravure van het in 1631 verschenen boek Architectura Moderna gediend heeft. Niet alle projecten van Hendrick de Keyser, die in dit boek zijn afgebeeld, schijnen even betrouwbaar. De Jan Roodenpoortstoren echter is, wat zijn bovenbouw betreft, zeer minutieus en maatvast getekend. Opmerkelijk is dat men de toren overhoeks gezien, getekend heeft, een tekenwijze, die toen meer voorkwam en die van veel belang is om de overgang van het vierkante onderstuk op de achtkante bovenbouw vast te leggen. De ontwerptekening geeft dan ook een heel andere blik op de toren, dan de latere topografische afbeeldingen. De stenen onderbouw vond men klaarblijkelijk minder belangrijk dan de spits en de eerste staat dan ook onvollediger en schetsmatiger afgebeeld. Door de markante ligging in het stadsbeeld is deze toren in de 17de en 18de eeuw eindeloos vaak getekend en geschilderd en komt hij voor op vele gravures, o.a. in de stadsbeschrijvingen. Deze afbeeldingen zijn alle met elkaar in overeenstemming en tonen aan dat de toren naar het ontwerp van de Architectura Moderna werd opgetrokken. Tenslotte werd in de 19de eeuw, toen de kwestie herstel of sloping aan de orde kwam, de toren opgemeten. Deze opmetingen leggen de hoofdmaten van het gebouw vast. Bovendien zijn zij zeer zorgvuldig uitgewerkt voor zover het het stenen ondergedeelte betreft. Voor de stenen romp hebben wij de beschikking over de 19de-eeuwse opmetingen. Wat de bovenbouw betreft hebben wij voornamelijk houvast aan de ontwerptekeningen in de Architectura Moderna. Het grote aantal topografische tekeningen kan allerlei details aanvullen.

Uit dit materiaal kunnen wij de volgende conclusies trekken. In de eerste plaats, dat er zowel van de onderbouw als van de bekroning van de toren voldoende gegevens bestaan. In de tweede plaats, dat wij hier te maken hebben met een gebouw uit één periode naar één ontwerp opgetrokken, waarbij de architectuur bepalend was en het gebruik niet meesprak in de verschijningsvorm. Ten derde dat er voor de detaillering van het project voldoende vergelijkingsmateriaal beschikbaar is, daar de architect bekend is en van deze architect verscheidene torenbekroningen (Zuiderkerk, Westerkerk, Noorderkerk en Munttoren) over zijn. Het recente herstelwerk aan deze torenbekroningen heeft geleerd, dat veelal dezelfde details gebruikt werden. Het is derhalve mogelijk een kopie van de Jan Roodenpoortstoren te bouwen, die het origineel tot op zeer grote hoogte nabij komt.

De monumentale waarde van een nieuwe Jan Roodenpoortstoren

Schetsontwerp voor de herbouw van de Jan Roodenpoortstoren uit het zuiden gezien (Tekening Gem. Bureau Monumentenzorg) Raadhuisstraat, heden en toekomst? (Foto's Gem. Bureau Monumentenzorg)

Doch zelfs al beschikken wij over het meest uitgebreide materiaal en over talrijke vergelijkingsobjecten om ons de gebruikte technieken en details te laten zien, dan blijft een herbouwde toren toch slechts een – min of meer geslaagde – kopie. Het originele monument krijgen wij daarmee niet terug. En hiermede komen wij aan de vraag of de herbouw van de toren niet zal leiden tot een falsificatie of een stuk kitsch.
De vraag in hoever een kopie van een verloren gegaan gebouw waarde bezit, is een onderwerp, dat in de monumentenzorg actueel is. Een oudere generatie was hier spoedig mee klaar en had als grondstelling een absoluut “gij zult niet kopiëren”, een regel die men verkregen had na vele bittere teleurstellingen met de historiserende restauraties van de 19de eeuw. In grote trekken geldt dit met schade en schande verworven inzicht thans nog, alleen is onze instelling genuanceerder geworden. De ingrijpende herstellingen, die bij de in de oorlog zwaar beschadigde monumenten nodig waren, hebben uitgewezen, dat een kopie niet altijd zonder zin behoeft te zijn. Er zijn bepaalde zaken, die zich voor kopiëren lenen en andere, die dit beslist niet doen. Men kan nu eenmaal niet een verdwenen kasteel naar een oud plaatje, op oude funderingen nabouwen, zoals men bij het kasteel “Sijpestein” in Nieuw Loosdrecht heeft geprobeerd. Men kan ook geen gotisch beeldhouwwerk met redelijke kans op succes kopiëren. De uiterste grens van ons vermogen onderdelen in steenhouwwerk nog eens te maken, ligt bij een niet al te slechte kopie van architectuurvormen, zoals bij de gotische kerken, vensters, portalen en pijlers en bij de profane architectuur, onderdelen van topgevels, stoepen en dergelijke. Baksteenwerk en zichtbare houtconstructies zijn bijzonder moeilijk na te maken omdat onze handen zo volledig anders staan. Pleisterwerk, leidekkerswerk en loodwerk bieden weer veel minder problemen. Niet alleen leent de ene techniek zich veel beter voor herhaling, ook bij de verschillende uitingen van de architectuur liggen de mogelijkheden anders. Bepaalde vormen van architectuur lenen zich voor herhaling en in enkele gevallen kan een architectonisch ontwerp nog eens verwezenlijkt worden. Dit kan vooral dan, als het architectonisch karakter sterk overheerst, als de bestemming niet te veel in de verschijningsvorm meespreekt en er geen sprake is van gegroeide of toevallige schoonheid, die door wijziging of door het samenspel van verscheidene generaties is ontstaan. In zekere zin en afgezien van het rijke beeldhouwwerk is het eenvoudiger de architectonische waarde van het Paleis op de Dam door een kopie te benaderen, dan een grillig, pittoresk en historisch gegroeid gebouw als de Waag op de Nieuwmarkt door een gelijkwaardige kopie te vervangen. De meer mathematische abstracte architectuur is beter voor herhaling vatbaar dan de schilderachtige schoonheid van een gegroeid gebouw. Kopiëren van oude architectuurvormen kan ook gerechtvaardigd zijn, wanneer de gebouwen onderdeel zijn van een groter geheel, zoals de verschillende boogbruggen, die in Amsterdam de laatste jaren naar de oude voorbeelden herbouwd zijn. Ook enkele gevels, die naar de in de oorlog vergane voorbeelden gekopieerd zijn, zoals Brouwersgracht 220 of Amstel 87, vinden hun rechtvaardiging in het feit, dat zij een onderdeel van een oud stadsbeeld zijn. Bij de Jan Roodenpoortstoren gaat het niet om een onderdeel van het stadsbeeld, doch om een der hoogtepunten. Deze toren behoort tot de grote architectuur die zich enigszins distantieert van het dagelijkse leven. Van de monumentale architectuur lenen zich de torens het beste tot het vervaardigen van kopieën, hetgeen door de sterke distantie en het overheersen der architectuurvormen boven de gebruiksvormen te verklaren valt. Bovendien treedt de uitvoering bij deze hoge gebouwen minder op de voorgrond. Vooral bij houten torenspitsen is het probleem van de latere hand, die het ontwerp opnieuw moet uitvoeren, van minder belang. De houtconstructie wordt aan het oog onttrokken door een loden huid. Bij alle oude torens is de loodbekleding herhaaldelijk vernieuwd zonder aan het aspect van de toren schade te hebben berokkend. Wij ervaren het dan ook niet als een inbreuk op de waarde van een oude toren als het loodwerk vernieuwd moet worden. De herstellingen welke de Amsterdamse torens de laatste jaren hebben ondergaan, tonen aan, dat men een vergane loodbekleding op gelijkwaardige wijze vervangen kan. Het feit dat bij torens het architectonische ontwerp zich niet rechtstreeks uitspreekt in de houtconstructie, doch dat het houtwerk de drager is van de loden buitenhuid, maakt dat wij hier niet bevreesd behoeven te zijn dat bij een opnieuw uitvoeren in onze tijd het ontwerp een andere toonwaarde zal krijgen dan vroeger, hetgeen bij metselwerk en steenhouwwerk veelvuldig voorkomt.
Bij de eventuele herbouw van de Jan Roodenpoortstoren zal de stenen onderbouw groter moeilijkheden geven dan de top. Dit onderdeel is functioneel nauwer bij het dagelijks leven betrokken en het is moeilijker de kwaliteit van vroeger te evenaren met metselwerk dan met loodwerk. Daartegenover staat, dat dit onderdeel architectonisch van veel minder belang is, dan de spits en dat men zich hier groter vrijheden kan veroorloven.
De ervaringen met de herbouw van monumenten na er is ook nog ongelooflijk veel blijven staan. De monumenten, die zijn blijven staan, zijn soms wat verminkt, zelden echter door te ver gaande restauratie tot “kitsch” geworden. Wat wij nog bezitten is betrouwbaar en daaraan ontleent Amsterdam zijn karakter, dat van een heel andere aard is dan dat van museumsteden als Brugge. Bij restauraties te Amsterdam moet men bijzonder oppassen dat men niet te ver gaat en het niet te mooi maakt, zodat het opgezette monument de levende werkelijkheid gaat vervangen. Daarom zal men bij het herstel van Amsterdamse gevels zelden teruggrijpen op de oudste toestand. Men herstelt dan ook liever geen kruiskozijnen met luikjes, hoewel die er in de 17de eeuw overal geweest zijn. Men maakt liever ook niet een al te kleine ruitverdeling, die in de 18de eeuw grote stukken van de grachtengordel gekenmerkt heeft. Men behoudt zoveel mogelijk de grotere en neutralere ruittypes uit het begin van de vorige eeuw, die minder pretentieus zijn en zich beter aan het hedendaags gebruik aanpassen. De vraag dient gesteld of men in dit kader over moet gaan tot het oprichten van deze toren, die een volledige kopie zou zijn van het vroegere monument en die een sfeer van reconstructie van de 17de eeuw oproept, die men bij het restaureren van gevels in de straatwanden terecht zoveel mogelijk vermijdt.
Er is echter een verschil in de behandeling tussen de belangrijke vrijstaande objecten en gebouwen, die onderdeel uitmaken van de gevelwanden. Het Amsterdamse stadsbeeld bestaat uit een zeer groot aantal individuele panden, die – hoe mooi ze ieder voor zich ook zijn – toch niet een fraai stadsbeeld kunnen oproepen. Deze grote massa huizen wordt geleed door een aantal kenmerkende objecten, enerzijds de kerken en grote gebouwen, anderzijds enkele zelfstandige torens. Deze grote objecten hebben steeds het karakter van vaste punten gehad, waaromheen de huizen gegroepeerd waren. Terwijl de huizen met de tijd meegingen, gewijzigd en veranderd werden, stonden hoog boven de huizen de torens als vaste en onomstreden bakens in het beweeglijke stadsbeeld. Wanneer wij de oude afbeeldingen rond de Jan Roodenpoortstoren bekijken, dan zien wij ook deze toren als een onveranderlijke spil temidden van de zich wijzigende omgeving staan. Men kan met deze uitzonderlijke gebouwen, met deze scharnierpunten van het stadsbeeld, doen wat men met een normale bebouwing in de grachtwand niet kan, nl. ze in hun oorspronkelijke gedaante in een onveranderlijke toestand behouden. Herstel van de Jan Roodenpoortstoren in zijn oorspronkelijke gedaante is voor het Amsterdamse stadsbeeld minder gevaarlijk dan wanneer een aantal kleinere pandjes in de gevelwand in een oubollige 17de-eeuwse toestand worden hersteld.
Theoretisch zou het dus betekenen een vroeg 17de-eeuwse toren in een gemiddeld heel wat jongere omgeving. Zou deze toren – na bijna 150 jaar van zijn plaats te zijn geweest – nog in de buurt passen? Wanneer wij de afbeeldingen van omstreeks 1800 met de huidige toestand vergelijken, dan valt op hoe weinig de omgeving is gewijzigd. Het noordelijke deel van de Singel naar de kant van de Lutherse kerk is zichzelf gelijk gebleven. De huizen, die de Torensluis omringen, staan er nog vrijwel alle. De oudere “blikpunten” op de toren van de Leliegracht en de N.Z. Voorburgwal door de Molsteeg en de Torensteeg zijn nog ongewijzigd gebleven. Alleen het deel van de Singel ten zuiden van de Torensluis is veranderd; op dit punt heeft de cityvorming toegeslagen. Drie van de vier poten van het kruis, gevormd door de Singel en de oost-westverbinding, hebben nog vrijwel geheel het uiterlijk, dat zij omstreeks 1800 bezaten. De vierde poot, de zuidelijke, is totaal veranderd, omdat hij werd doorsneden door een nieuwe weg van het westen naar het centrum. Het is maar goed dat deze belangrijke invalsweg van de Raadhuisstraat niet het oude tracé langs de toren volgt. De gehele omgeving van de Torensluis zou daarmede uit zijn verhouding zijn gerukt. Nu ligt de nieuwe weg er juist ver genoeg van af om de Torensluis zijn eigen leven te laten leiden en juist dicht genoeg erbij, dat de vroege verkeersproblemen van de oude route verdwenen zijn en dat de herbouwde Jan Roodenpoortstoren een belangrijk baken bij de nieuwe invalsweg zal zijn.
Het verschuiven van de toegangsweg heeft voor de oude route toch wel nadelen medegebracht. Deze vroeger zo levendige straten zijn wat bloedeloos geworden, de lege Torensluis is gedegradeerd tot parkeerplaats voor auto’s. Door de welving van de brug stonden die auto’s daar opvallend lelijk en hinderden zij tevens de voetgangersstroom, die nog van de oude weg gebruik maakte. De Torensluis had iets onbevredigends gekregen: ondanks de drukte kreeg men er een gevoel van verlatenheid en vergane glorie.
Het oprichten van de toren zou dit pleintje van een enigszins onbevredigend punt tot een zeer markante plaats van de stad maken. Daarbij komt dat de anders zo doelloos brede brug, alsmede de dichte vierde boog, dan weer begrijpelijk zouden worden. Wij kunnen dan ook alleen maar concluderen, dat de omgeving de toren niet slechts zou verdragen, doch er belangrijk van zou opknappen en dat alleen op deze wijze de aanleg van de brug tot zijn recht zou komen. Brug en toren zouden weer een eenheid vormen, die voor de zo noodzakelijke geleding in het stadsbeeld zou zorgen. Indien men de restauratie van Amsterdam niet ziet als een optelsom van herstellingen aan afzonderlijke huizen, doch als het herstel van het stadsbeeld, van het samenspel van de kleinere woonhuisbebouwingen en de grotere gebouwen, dan blijkt ten behoeve van het geheel de herbouw van de toren noodzakelijk.

De actualiteit van de herbouw

Indien men de technische en esthetische mogelijkheid van de herbouw van de toren erkent en doordrongen is van de noodzakelijkheid hiervan in het kader van het herstel van de totaliteit van het stadsbeeld, dan blijft de vraag op welk tijdstip dit zou moeten geschieden. Is het niet verstandiger als de brug begaanbaar is de Torensluis de Torensluis maar te laten en zich eerst te richten op het instandhouden van de oude huizen van de stad? Wanneer men de toren de voorrang geeft, blijft de mogelijkheid bestaan dat een aantal bouwvallige huizen de verschuiving van het herstel naar een later tijdstip niet overleven. De toestand van de Nederlandse monumenten is zeer precair. Wij staan door gebrek aan middelen op het punt veel te verliezen wat ons lief is en wat wij nog best bruikbaar zouden kunnen maken. Onder deze omstandigheden schijnt de herbouw van de toren, hoe geoorloofd en wenselijk die overigens ook zou mogen zijn, financieel moeilijk te verdedigen. Het is nodig dit punt nader te bezien. De herbouw kan niet geschieden zonder middelen te onttrekken aan het instandhouden van de nog bestaande monumenten. Daar staat echter tegenover dat het opnieuw oprichten van deze toren stimulerend op de omgeving kan werken. Met het herbouwen van deze toren wordt duidelijker dan dit ooit te voren is gedaan, uitgesproken dat men op dit punt van de binnenstad een einde wil maken aan het voortschrijden van de cityvorming, dat men hier de hogere kantoorgebouwen wil tegengaan en de individuele percelen in stand wil houden. Hoewel deze richtlijn als beleid van het gemeentebestuur de laatste jaren steeds duidelijker wordt, zal het herbouwen van deze toren toch zeer de nadruk leggen op dit streven.
Dit deel van de Singel ligt aan de grens van het gebied van intensieve cityvorming rond de N.Z. Voorburgwal en Raadhuisstraat. Er zijn langs de Singel verscheidene conglomeraten van percelen, die in één hand zijn gekomen met de bedoeling hier grotere gebouwen te stichten, doch het is - behoudens de omgeving van de Raadhuisstraat - daar nog niet van gekomen. Doordat in 1940 de ontwikkeling werd onderbroken en geleidelijk het inzicht groeit dat grote kantoorgebouwen niet in de binnenstad horen, is hier de cityvorming voorlopig tot stilstand gekomen. Er treedt een kentering op, de samengevoegde percelen vertonen thans eerder de neiging tot uiteenvallen dan tot aangroeien. De laatste jaren zijn hier tientallen panden gerestaureerd. In dit tijdperk van kentering moet men trachten de ontwikkeling naar de goede kant te doen doorslaan en het stadsdeel te behoeden voor de druk van de cityvorming, die van de N.Z. Voorburgwal opdringt, zowel om zijn eigen schoonheid als om de barrière, die hierdoor gevormd wordt ten opzichte van de grachtengordel. Het bouwen van de Jan Roodenpoortstoren zou een stimulans te meer kunnen zijn om het prachtige stadsbeeld van de Singel van het IJ tot de Torensluis intact te houden en verder te herstellen. Het zou van veel waarde zijn om op dit zeer bedreigde front eens tot een tegenoffensief over te kunnen gaan.
Wanneer men deze toren zou herbouwen en er tevens in slaagde de fraaie kelders, die nog onder de brug aanwezig zijn, toegankelijk te maken, dan zou hiermede een attractie aan de Amsterdamse binnenstad zijn toegevoegd, die niet na zou laten een goede invloed op de omgeving uit te oefenen. De thans aanwezige sfeer van verval is zeer gevaarlijk voor een buurt, vooral voor een die tegen de city aanligt. Het zou van belang zijn alles te doen wat mee kan helpen om deze vervallen sfeer zo snel mogelijk op te heffen. Indien men de toren thans zou herbouwen, nu de omringende huizen nog niet hersteld zijn, zou dit medewerken aan de goede ontwikkeling van dit deel van de binnenstad. Het belangrijkste van dit project is, dat het begrip voor de binnenstad hierdoor wordt verhoogd en daardoor het herstel van de bestaande monumenten wordt bevorderd.

Het herstel van de toren betekent, dat hij er redelijkerwijs weer eeuwen kan staan. Men kan die herbouw niet slechts doen omdat het stadsbeeld thans nog in grote trekken gelijk is aan dat van omstreeks 1800, maar ook omdat men aanneemt dat het over honderd jaar in hoofdzaak nog zo zal zijn. Er zullen dan vele panden vernieuwd, gerestaureerd of gewijzigd zijn, doch men verwacht dat de verhoudingen in het stadsbeeld nog intact zullen zijn. De herbouw van de Jan Roodenpoortstoren spreekt het vertrouwen uit, dat dit deel van de stad met vele oude huizen nog eeuwen mee kan, dat het herstelbaar is, en dat men met regeneratie van de afzonderlijke huizen hier weer een bruikbaar stadsdeel kan scheppen zonder dat de voortschrijdende cityvorming dit teniet zal doen. Juist op dit punt van de stad is een dergelijke geloofsbelijdenis, een dergelijke duidelijke aanwijzing voor de richting van de ontwikkeling in de toekomst, zo belangrijk. Men kan niet uitsluitend met behulp van de monumentenwet een stadsbeeld conserveren, men kan een ontwikkeling van een buurt niet veranderen alleen met subsidies voor restauraties. Men kan met deze middelen het geloof in de toekomst van een stadsdeel, dat zo nodig is voor de regeneratie ervan, niet afdwingen. Slechts met een spectaculaire daad als de herbouw van de toren kan men dit geloof bevorderen.
Het deel van de Singel tussen de Ronde Lutherse kerk en de Torensluis is een der fraaiste stadsbeelden van Amsterdam en van ons land. Het is tevens een zeer bedreigd gebied. De mogelijkheden voor regeneratie zijn aanwezig. Wij zullen echter alle zeilen moeten bijzetten om het doel ,te bereiken en een van deze zeilen is de herbouw van de Jan Roodenpoortstoren. Iedere daad, die de ontwikkeling in een goede richting kan stimuleren, is urgent. In het kader van de restauratie van een stadswijk als geheel is het tijdstip voor dit tegenoffensief, voor deze uiting van vertrouwen, zeer gunstig. Men moet het getij niet laten verlopen. De herbouw van de toren zal in het kader van de regeneratie van deze buurt zijn kosten wel opbrengen en kan hier de stoot zijn voor definitief over de brug komen en niet naar de verkeerde zijde terug te glijden. In het schaakspel van het restaureren van de binnenstad is herbouw van de toren een goede tegenzet, die men niet moet laten voorbijgaan.
Indien men volstaat met het herstel van de Torensluis, dan kost dat een miljoen gulden en heeft men nog hetzelfde wat men reeds had of beter gezegd meende te hebben. Indien men tevens de Jan Roodenpoortstoren herbouwt, dan zijn de kosten twee maal zo hoog, men verkrijgt dan echter niet alleen een zeer fraaie toren op een prachtig punt, doch bevordert tevens het herstel van deze enigszins vervallen buurt. Daarom verdient het aanbeveling thans ernstig in overweging te nemen om brug en toren tezamen te herstellen en het werk niet halverwege op te geven juist voor het fraaiste gedeelte begint.
De toren zal voor de brug de bekroning betekenen van het huidige herstelwerk en voor de omgeving een baken te meer, dat het afdrijven naar lager wal of het meesleuren in een te sterke stroom kan helpen voorkomen.

ir. R. Meischke

Gepubliceerd in: Ons Amsterdam 13 (1961), p. 290-308.
Zie ook: Ons Amsterdam (1949), p. 168, Ons Amsterdam (1953), p. 48 en Ons Amsterdam (1961), p. 130.

De spits van de Jan Roodenpoortstoren

Op alle na 1660 gemaakte afbeeldingen van de Jan Roodenpoortstoren wijkt de spits af van het ontwerp in “Architectura Moderna”. Dit ontwerp is echter wel uitgevoerd en waarschijnlijk geeft onderstaande mededeling van de heer G. van Rijn in het “Amsterdamsch Jaarboekje voor 1902” de verklaring voor de spoedige wijziging. De redactie houdt zich aanbevolen voor aanwijzingen inzake de huidige verblijfplaats van het handschrift, dat niet in het Gemeente Archief berust. Wij laten de mededeling hier in extenso volgen.

Bij ‘t geen Wagenaar omtrent den Jan Roodenpoortstoren vermeldt, geeft hij ‘t voorval niet op, waaraan het versje zijn ontstaan te danken heeft, dat ik hierbij den lezers van het Amsterdamsch Jaarboekje aanbied. Het origineele is met tijdgelijke hand geschreven.

GROOTE STORM

Van de Haene vlucht en de kruys val van Jan roodepoorts tooren opt huys van de notaris G. Steeman.

Als waeter ende Lucht, het aertrijck quam bestrijen
en op de texsel stroom, wel hondert scheepen groot
op sant en plaeten dreef, oock naer de grond dé glijen
en over groot getal, van menschen bleeven doot
en dat t’ onweer ons huys, ten deele oock quam krenken
steld ick dit vaers int schrift, om dien dach te gedenken

de storm was meest smorgens voor den dach aenquam

1660

Desembers neegenthiende dach
van sesthien hondert tsestich Jaeren
een groote storrem men doe sach
die meenich mens brocht int beswaeren
veel huysen van haer dack ontbloot
de scheepen voor de stadt omwayden
de schae in texsel over groot
veel schoorstenen vielen ter neer
Verscheyde huysen plat ter aerden
Veel boomen wayde oock om veer
tscheen lucht en aert tsaemen vergaerden
Al stont de roo poorts tooren hooch
de wint die deed het opperst bucken
men weet niet waer de haen al vlooch
het kruys dat brack ons dack aen stucken
de Gevel schoorsteen met gedruys
Viel alles neer als donderslaegen
daer saeten wy doen ondert kruys
twaer goet leed niemant swaerder plaegen
Ick was ontstelt in mijn gemoet
maer doen ick myn wel ginck versinnen
Ick docht alst kruys ons quellen moet
Tis beeter opt huys als daer binnen
     G. J. Hooch

de haen was wech gevloogen en tot noch toe niet weder gevonden.

Als Gerret Steeman geen kinderen hebbende en het cruys op syn huys gevallen synde en smorgens op het stadthuys coomende maakte Jores de Wij se meede notaris metter vlucht dit vaersien:

tcruys van Jan roopoorts tooren, viel juyst op Steemans huys  waerom dat heeft syn reen, want hy hout veel vant kruys  maer waerom viel de haen, daer oock niet op doort wayen?  de haen wou niet, want syn haen en wou niet kraeyen.

Also dit vaersien dadelijck ront ginck onder al de pracktesyns daer meede sy hem wat te quellen naemen so hebbe hem tot sijn verschooning geassisteert met dit onderstaende vaersien.

Aan de quelgeesten van de haenevlucht ende kruysval.

Spot niet om dat het kruys
neer viel op Stemans huys
de haen daer niet wou rusten
de haen geen weerga lijdt
dies Stemans huys hij mijdt
de vlucht naer andre kusten
oft kruys de pannen brack
daert kruys blijft buyten dack
Leeftmen in huys met lusten
     G. J. Hooch

Niet afgebeelde afbeeldingen:

  • Opmeting van de plattegrond van de Torensluis en de toren boven de waterlijn door Abraham van der Hart in 1819 (Atlas Gem. Archiefdienst)
  • Opmeting van aanzicht en doorsnede van de toren door Abraham van der Hart in 1819 (Atlas Gem. Archiefdienst)
  • De toren in zijn laatste levensjaar, 1829 (Tekening door L. J. Housen, 1803-1859. Atlas Gem. Archiefdienst)
  • Doorsnede van de te herbouwen toren met de kelders in de Torensluis (Tekening Gem. Bureau Monumentenzorg)
  • Plattegrond van de Torensluis en doorsneden van de te herbouwen toren (Tekening Gent. Bureau Monumentenzorg)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.