![]() |
In niet meer dan 70 bladzijden sierlijk proza en heldere illustraties toont Gustav Leonhardt, befaamd
als musicus en musicoloog, aan dat hij even scherp kijkt als hij luistert, en evenzeer thuis is in de
architectuurgeschiedenis als in de 18de-eeuwse partituren. In de inleiding presenteert zich de auteur
bescheiden als liefhebber, als niet-vakman zonder persoonlijke binding met de bouwwereld, en, zo
kunnen wij daaraan toevoegen, zonder binding met het bestuurlijke apparaat en de officiële opvattingen of
clichés. Hij kan zich permitteren te zeggen wat hij denkt, wandelend door de stad, waarvan hij
constateert: "Er is in Europa geen andere stad waar zó vele simpele huizen zó verzorgd zijn en zulk een hoge
qualiteit van vorm en speciaal van ornament tonen (zelfs paleizen in Duitsland of Oostenrijk halen dit
niveau niet altijd). En het zijn niet alleen de hoofdgrachten die schoons laten zien, ook in stille
zijstraatjes ... vindt men meesterlijke details". Hij merkt echter ook op: "Enig reizen heeft bij mij de
opvatting doen postvatten dat Amsterdam, reeds lang in de kopgroep, de titel van vulgairste
hoofdstad van Europa nu gerust de Hare mag noemen...".
Hoe komt dat? Leonhardt wijst twee oorzaken aan: de verslonzing van de oude architectuur en de
aperte vijandigheid jegens de historische omgeving, waarvan veel nieuwe gebouwen blijk geven.
"Vuurmonden van grof geschut worden telkens weer op de oude stad gericht. Zij spuwen volledige bouwsels
uit. Aan de lont staan niet alleen opdrachtgevers en leden BNA, maar ook leden van de Commissie voor
de Oude Stad (het nog steeds zo genoemde Welstandstoezicht, vanouds Schoonheidscommissie), en
heffen het glas bij elke voltreffer."
"Als het met sukses zo doorgaat kan de oude stad binnenkort als veroverd beschouwd worden. Zullen
wij de laatste verdwaasd weerstand biedende reactionairs nu maar een vrijgeleide aanbieden naar de
reservaten van Madurodam of Nagasaki? Zij kunnen daar ongestoord uithuilen, terwijl dit veroverde
gebied, vroeger de Oude Stad genoemd, nu gewoon, zoals overal, Sentrum genoemd wordt".
Dergelijke getrouwelijk genotuleerde (tot in de spelling toe! G.B.) kreten van triomf konden slechts
geslaakt worden, omdat er geen weerstand van de zijde van Monumentenzorg geboden kan worden...
De aantrekkingskracht van de oude stadsdelen is echter zo enorm dat het nauwelijks iets anders dan
jalouzie, om niet van boosaardigheid te spreken, kan zijn als sommigen het alom gekoesterde en geliefde
wensen te verstoren. Het effect van dit incidentele machtsvertoon is sterk; maar alléén zolang er nog
oude bouwkunst overblijft: indien deze uiteindelijk geheel geëlimineerd zou zijn, blijft er niets meer van
deze brutale krachtpatserij over dan een slag in de lucht. Niemand kijkt meer."
Dat is duidelijke taal, en onweerlegbaar juist: zie de Weesperstraat en de noordwand van de
Jodenbreestraat. Alle bombastische reclamepraat over het dynamische gezicht-van-onze-tijd wordt door de
scherpe pen van de schrijver doorgeprikt. Het grootste deel van het boek gaat echter niet over de brutale
nieuwbouw, maar over het slordige beheer van de monumenten, en daarbij worden enkele gangbare
opvattingen tegen het licht gehouden. Dat geldt in de eerste plaats de heilig verklaarde status quo.
"Maar de opvatting dat Architectuur geen rol meer speelt in onze post-elitaire samenleving heeft ook
postgevat bij velen van Monumentenzorg, in wier oordeel al het gegroeide en vergroeide beschermd
moet worden. (Recht praten wat krom is mag immoreel genoemd worden, maar het kromme
gelijkstellen met het rechte lijkt mij erger: het is a-moreel).
Een bevriezing van een recente toestand wordt ons in een niet-aflatende woordenstroom (die de
geldstroom vervangen heeft) voorgehouden".
Leonhardt verwijst naar andere gebieden van oude kunst. "De beschadigde Nachtwacht wordt hersteld.
Niet door Karel Appel maar door een expert die zich vele jaren verdiept heeft in de geest en techniek van
Rembrandt. Zijn correctie wilde onzichtbaar zijn en is onzichtbaar."
Een gebouw hoort in een andere categorie thuis dan een schilderij dat geen gebruiksfunctie heeft. Voor
gebouwen is het in gebruik blijven zelfs, als regel, een voorwaarde voor hun instandhouding, en dat
brengt onvermijdelijk veranderingen mee. Aan de hand van een reeks monumentale huizen
gaat Leonhardt na welke veranderingen de oorspronkelijke, uit afbeeldingen bekende stijleenheid
hebben geschaad, welke acceptabel waren, en welke zelfs een 'toegevoegde waarde', een verrijking
hebben opgeleverd. Richtlijn voor restauratieplannen hoort voor hem de architectonische waarde te zijn,
die vooral spreekt uit het zorgvuldige detail. Uitvoerig gaat hij in op de betekenis van de ramen en de
roedenverdeling, en de getoonde voorbeelden van goede en slechte raamvormen laten zien, hoe
ontstellend nonchalant er met dit basis-element wordt omgesprongen. Voor Leonhardt gaat het bij
restauraties, behalve om het opheffen van bouwkundig verval, waarvoor alleen bekwame ambachtslieden
nodig zijn, om het herstel van vroeger gemaakte fouten. De stelling dat het dan namaak zou worden,
is voor hem pure onzin. Bij twee foto's van fraaie, joyeuze gevelbekroningen staat de vraag: "Is wat wij
hier zien achttiende eeuws of twintigste eeuws?", met onder op de bladzijde het antwoord: gecopieerd
in 1955 en in 1981.
Behalve de in het gevelbeeld zo essentiële ramen met hun roedenverdeling die
witgeschilderd hoort te zijn, en de feestelijke gevelbekroningen, gaat het om de stoepen en de
stoepbalusters. En dan, niet te vergeten, om de kleur. Bij de afbeelding van een ogenschijnlijk in redelijke
staat verkerend pand lezen we: "Een huis van 1730 dat men heden, ook na de restauratie van 35 jaar
geleden, te condoleren geneigd is. Het staat daar in diepe rouw. Het 19de-eeuwse doodskleed aan.
Zwart-geolied over de voegen heen. Met donker uitgeholde venster-ogen. Met de treurigste gietijzeren
stoepbalusters. Toch is dit huis van 1730 in wezen jong, fris en vrolijk, en zal zijn negentiende eeuwse
begrafenisgewaad met gemak kunnen afwerpen, als zijnde slechts een medische vergissing, veroorzaakt
door de morbide geestesgesteldheid van de dienstdoende halfzachte heelmeesters."
Ook dat is duidelijke taal, ditmaal niet tegen de brutale krachtpatserij van de modernisten, maar in de
richting van Monumentenzorg, voor Leonhardt een nobel en noodzakelijk instituut, waarvan hij alleen
een krachtiger en principiëler standpunt verwacht. De verantwoordelijkheid voor de verloedering van
het stadsbeeld, zo is zijn betoog, ligt niet in de eerste plaats bij de projectontwikkelaars, zelfs niet bij de
architecten, waarvan hij hoopt dat zij meer zin voor - in plaats van zin in - de oude stad zullen ontwikkelen, maar bij de overheid. "Zij faalt en huilt mee met de wolven in het bos, in plaats van de vos zijn
streken af te leren".
Amsterdams onvoltooid verleden is een superieur boekje, geschreven door iemand die meer weet van Amsterdam en scherper kijkt dan vele anderen, en die, bovenal volstrekt onafhankelijk oordeelt. Om aandachtig te lezen en te herlezen, en de trefzekere foto's van Maarten Brinkgreve te bekijken.
Geurt Brinkgreve
Uitgave Architectura et Natura, in de boekhandel verkrijgbaar voor f 24,50.
(Uit: Binnenstad 157, april 1996)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.