Burgemeester en Wethouders geven de bouwvergunningen, maar wat het uiterlijk van de projecten
betreft wordt de vraag doorverwezen naar het Welstandstoezicht, bekend als de
Schoonheidscommissie, en in het bijzonder naar de leden-architecten van de Commissie voor de Oude Stad, die
geregeld wisselen. Tegen de tijd dat een bouwplan met het stempel "geen bezwaar" eindelijk is gerealiseerd,
kunnen de zittende commissieleden altijd verwijzen naar hun voorgangers en op ontstemde
commentaren antwoorden: jammer dan, zoiets zouden wij nu niet goedkeuren.
Behalve in deze organisatorische mistbank verdrinkt de kritiek in een verbaal moeras van courante
clichés. Over smaak valt niet te twisten, het eigentijdse accent houdt de stad levend, nieuwe
monumenten moeten een plaats kunnen krijgen naast de oude, enzovoort enzovoort.
Aangenaam verrast waren wij daarom, toen er een nota van niet minder dan 219 bladzijden verscheen,
getiteld "De schoonheid van Amsterdam, een kader voor het welstandsbeleid", uitgegeven door de
Bouw- en Woningdienst, waarin voor het eerst de vraag naar min of meer objectieve toetsingscriteria
wordt gesteld en beantwoord. Pogingen om dergelijke criteria te formuleren zijn vaker ondernomen,
maar altijd afgestuit op het argument - op de pretentie - dat de creatieve vrijheid van de architect niet
belemmerd mocht worden door regels en voorschriften. Nu komt het uit de hoek van de
Schoonheidscommissie zelf, met tekstbijdragen van 13 auteurs, onder wie bekende architectennamen, onder
eindredactie van Harkolien Meinsma. Het voorwoord begint aldus: "De Welstandsrapportage is een
gewetensonderzoek. Amsterdam onderwerpt zich aan een analytische introspectie. Door de ogen van de
Schoonheidscommissie kijkt de stad naar zichzelf, naar haar architectuur en naar het fysieke
voorkomen van de stad".
De hierdoor gewekte verwachting wordt niet beschaamd. De auteurs hebben het onderwerp grondig
aangepakt. Na hoofdstukken over de begripsbepalingen wordt het gehele grondgebied van de gemeente,
van de binnenstad tot de perifere groengebieden, deel voor deel behandeld in zijn eigen historie en
karakteristiek.
Wat ons uiteraard het meest interesseert zijn de toetsingscriteria voor de binnenstad. Dat liegt er niet om.
Wat de ligging in de omgeving, met name de bouwhoogte, betreft, moeten de gebouwen passen in het
gracht- en straatbeeld en het ritme van de gevelwanden niet verstoren. Zij moeten recht doen aan de
karakteristiek van de eilandstructuur inzake zichtlijnen, gebogen gevelwanden en openbare ruimte, en
ter ondersteuning van de pandsgewijze verkaveling als regel een eigen voordeur hebben, en geen dichte
muren op voetgangers niveau. Over de ontwerp-aspecten staat er dat zorgvuldigheid nodig is en dat het
gaat om de uitstraling, hoe het ontwerp zich naar buiten toont. Heel belangrijk is dat de beeldkwaliteit
van het nieuwe ten opzichte van de bestaande situatie zwaarder moet wegen dan de wijze waarop het
programma is vormgegeven. Dat wil zeggen dat de wensen van de opdrachtgever ondergeschikt zijn aan
die beeldkwaliteit in relatie tot de omgeving. Ten slotte de architectonische detaillering: verticale
geleding, geen grote glasoppervlakten, horizontale indeling in basement, middenstuk en beëindiging, bij
voorkeur baksteen in aardkleuren met niet te diepe neggen, geen kunststof toepassingen, kozijnen in
verschillende tinten wit geschilderd. Het staat er allemaal op biz. 33.
Wij willen niet vervelend zijn door een reeks recente gebouwen te noemen die niet aan deze criteria
beantwoorden, maar er zelfs rechtstreeks en agressief tegen ingaan. Het zijn ook geen nieuwe vondsten,
maar vanzelfsprekend normen van behoorlijk architectonisch gedrag in een waardevolle omgeving.
Het gaat er om dat die normen nu voor het eerst duidelijk geformuleerd zijn door de
Schoonheidscommissie zelf, en dat de mensen die van de binnenstad houden in het vervolg mogen eisen dat
opdrachtgevers, architecten en gemeentebestuurders die normen handhaven. Het gaat erom dat zij het
echt menen, in de bouwpraktijk toepassen, en er niet met 'uitzonderingsbepalingen', verpakt in de
bekende wattige smoesjes, onderuit proberen te kruipen.
Geurt Brinkgreve
(Uit: Binnenstad 140, juni 1993)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.