Carel Weeber had in een interview in NRC/Handelsblad gesteld, dat Amsterdam maar met
die mooie oude binnenstad in zijn maag zit. Kijk eens naar Rotterdam, wat een geweldige voorsprong het
heeft gekregen door wat eerst een ramp was, het bombardement. Rotterdams centrum staat gewoon lekker
vol met wolkenkrabbers. En Den Haag gaat al aardig de goede kant op, die Hagenaars hebben er wat van
begrepen. Hoge kantoorgebouwen horen in het centrum van een grote stad! Dat Amsterdam daarvoor
niet te porren is, het is gewoon zónde.
Wat ik nu zo gek vind, is die oud-vertrouwde klank van dit domme liedje. Sanering van oude
binnensteden was de obsessie van de jaren twintig en dertig. Niet alleen projectontwikkelaars die het grote geld
roken, ook socialisten huldigden toen vaak de leuze dat het oude moest wijken voor het stralende nieuwe.
De techniek zou het immers mogelijk maken dat 'alle' mensen deel kregen aan nette kleding, vrije tijd en
gezonde woningen....
De beroemdste naam die verbonden is aan de drastische sanering van binnensteden, is die van Le
Corbusier. Hij ontwierp zelfs een totaal platgeslagen Parijs met op die plaats een park vol stralende
flatgebouwen, elk een 'cité radieuse'. Juicht, lucht, ruimte en recreatie: hier zou de nieuwe mens gestalte krijgen.
Ook Cornelis van Eesteren, die in 1928 hoofd van de nieuw opgerichte Afdeling Stadsontwikkeling in
Amsterdam zou worden, heeft gedachte-experimenten in deze zin uitgevoerd: voor Parijs, voor Berlijn en
voor het Rokin te Amsterdam. Al werd er in zijn visie dan niet zoveel afgebroken, de overtuiging dat alleen
geheel nieuwe - 'moderne' is het jargon van die tijd - structuren de oude binnenstad vooruit konden helpen,
was onverbloemd.
Aan de 'Sanering van de oude Duitse binnensteden' werd in de winter van 1940-'41 zelfs een
tentoonstelling gewijd in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Willem Sandberg heeft mij eens verteld,
wat de achtergrond van deze tentoonstelling was. De illegaliteit had hem gevraagd, eens poolshoogte te
gaan nemen in Duitsland, hoe de stemming daar was ten aanzien van het Hitlerbewind. Als dekmantel voor een
grote rondreis door Duitsland diende de tentoonstelling over de sanering van de binnensteden. Het onderwerp was
blijkbaar zo actueel, dat een dergelijke expositie geheel aanvaardbaar was en geen achterdocht wekte.
Terzijde zij opgemerkt, dat het probleem voor de meeste Duitse steden door het verloop van de oorlog
op macabere wijze werd opgelost.
In de jaren zestig, die in menig opzicht teruggrepen op ideeën uit de toverdoos van de jaren tussen de
wereldoorlogen, dreigde er een ramp voor onze steden, die de gevolgen van de oorlog nabij kwamen.
Verwoestend dreunde de moloch van de welvaart door de steden met modernisering, sloop, doorbraken, vrij
spel voor bedrijvigheid en verkeer.
Toen voltrok zich echter ook de kentering. Velen werden wakker en de traditionele, patricische
monumentenzorgers bevonden zich tot hun verrassing in het gezelschap van actievoerende provo's. Voor hen allen
moest er paal en perk worden gesteld aan de vernieling van de oude stad. De sociaal-democraten,
verdeeld tussen het aloude vooruitgangsgeloof en het besef, dat het verdelen óók gemeenschapseigendom is,
wijzigden slechts schoorvoetend hun koers. Zo leek sinds 1966 de strijd gewonnen te zijn. Een
ieder besefte nu wel, dat het verleden niet mag worden weggevaagd om het te vervangen door reusachtige
woon- en kantoortorens. Er waren nog bedreigingen genoeg door oud-moderne wolkenkrabbers of
post-moderne 'gebaren', maar die vonden meestal een stevig front tegenover zich.
De neo-Corbusiaanse droom van de Bijlmer werd in de lege polder aangelegd en niet, zoals met de ideeën
uit de jaren twintig zou hebben gestrookt, binnen de grachtengordel. En zelfs in de polder faalde het
concept van ruimte, ruimte en nog eens ruimte. Daar voelt de oude mens zich niet thuis; sorry, heren, de
mensen willen niet tot 'nieuw' worden omgebouwd. Wat ik nu in het interview met Carel Weeber zo
spookachtig vond, was dat het totaal voorbijging aan de discussie die over de modernisering van de
binnensteden is gevoerd, in het algemeen sinds 1930 en in het bijzonder sinds 1966. Waar haalt zo iemand het
lef vandaan, zijn denkbeelden als nieuw te poneren en een heel ontwikkelingsproces daarbij te verzwijgen?
Hier ligt een algemener verschijnsel voor ons. Als je iets heel geks wil doorzetten, isoleer het dan van de
bestaande samenhangen en doe alsof het echt uniek is.
Zo ontwijk je de discussie. Opdrachtgevers, journalisten, voorbijgangers - het publiek - hebben dan gewoon
de argumenten niet bij de hand, het valt buiten de hun bekende kaders en hun rest slechts 'ja' te zeggen.
Zo kon ordinaire pornografie, die je in elke tijdschriftenkiosk kan kopen, reusachtig vergroot in het
Stedelijk Museum komen te hangen; zo kon een monsterlijke kleur, gesmeerd op dolzinnige vormen, een
dominante rol gaan spelen op ons eigen Damrak. (De discussie: 'moet straatmeubilair dienend zijn of mag
het overheersen?' werd eenvoudig niet gevoerd.) En zo komt er iemand, die Amsterdam rondom de Dam
wil omtoveren in het Weena van Rotterdam. Tegen deze rage van absurdisme moeten steeds weer
koppig en vlijtig argumenten te berde worden gebracht, zandzakken, rijshout, mankracht tegen de
vloed van arrogante onzin. Net zo hardnekkig als Sisyphus met zijn rots. Hij althans verloor de moed niet.
Ricardo
(Uit: Binnenstad 138, februari 1993)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.