De architecten-leden van de Commissie Oude Stad
hebben ieder hun eigen bureau, waarvan ook medewerkers afhankelijk zijn. Een volle vergadering per
veertien dagen plus de plenovergaderingen is al een fors tijdsbeslag. Dus: uitbreiding van de commissie
en verhoging van de vergaderfrequentie. Méér architecten? Dat spreekt niet vanzelf. Sinds het
midden van deze eeuw is de kloof tussen de ambachtelijke bouwtechnieken en de nieuwe materialen,
methoden en constructies steeds wijder geworden. Wie op bekwame wijze een modern bedrijfsgebouw
kan ontwerpen en realiseren, hoeft daarvoor de eisen die destijds aan een "hecht doortimmerd huis"
werden gesteld, nog niet in de vingers te hebben. Dat laatste is een specialisme geworden - maar het
hoort wel bij het wezen van de oude stad.
Toen Albert Boeken (1891-1951) in het jaarboek-1938 van het Genootschap Amstelodamum een
beschouwing publiceerde over het bouwen in de binnenstad, waarvoor hij zich als lid van de
Schoonheidscommisie mede verantwoordelijk voelde, begon hij met de "constatering van het
beschamende feit dat in het algemeen datgene wat wij sloepen, zoveel mooier is dan dat wat wij ervoor in
de plaats maken. Dit feit stelt ons voor een dubbel probleem. Hoe komt het dat de oude stadsgedeelten
en de oude architectuur in het algemeen zo mooi zijn? Hoe komt het dat, wat onze generatie daarvoor
in de plaats geeft, veelal zoo leelijk, of middelmatig en zoo zelden mooi is?"
Boeken behoorde, met Rietveld, Staal, Merkelbach en de stedebouwkundige Van Eesteren, tot de
voormannen van wat toen het 'Nieuwe Bouwen' genoemd werd, de lijn voortzettend van de jong
gestorven Duiker. Wat zij zochten was een luchtige, functionele, vooral "zuivere" architectuur, zonder
historische ballast.
De eerste vraag, naar het waarom van de kwaliteiten van de oude stad, laat Boeken verder onbesproken,
hij acht dat een probleem van te algemeen beschouwelijke aard. Ook de restauratie van oude gebouwen
als onderdeel van de bouwactiviteit, wordt ternauwernood vermeld. Dat telde trouwens in die dagen
als produktie nauwelijks mee. Met het Paleis op de Dam, het Makelaarscomptoir aan de Nieuwezijds
Voorburgwal en het huis Herengracht 507 was het bekeken. Voor de generatie van Boeken gold verder
het 'verschijnsel cityvorming' met zijn verkeersdoorbraken en vervanging van oude woonhuizen door
grote bedrijfsgebouwen, nog als een onafwendbare ontwikkeling.
Het antwoord op Boeken's eerste vraag, het waarom van de bijzondere kwaliteit van de binnenstad, is, in
samenhang met de omvangrijke restauratieactiviteit, de herleving van de woonfunctie in het Centrum en
de verplaatsing van grote delen van het bedrijfsleven naar de stadsrand, sindsdien in vele richtingen
onderzocht. Dr. Henk Zantkuijl heeft tot in de kleinste details van profileringen en proporties de
karakteristieke elementen van het historische bouwambacht nagespeurd, stedebouwkundigen,
kunsthistorici en sociologen hebben zich verdiept in de relaties tussen plattegrond, parcellering, schaal en stedelijk
milieu, er is inmiddels een boekenkast te vullen met studies over de eigenschappen en de
herstelmogelijkheden van oude binnensteden. De vraag, aan welke eisen het nieuwe bouwen in de oude stad
moet voldoen, heeft daardoor een andere inhoud gekregen. De aandacht is verschoven van het
individuele monument naar de totaliteit van het stadsbeeld, van alleen de gevel naar wat zich achter
gevels afspeelt aan functies: wonen, werken, culturele, zakelijke en bestuurlijke activiteiten. De
attractie van die totaliteit voor bezoekers uit binnen- en buitenland heeft een zwaarder accent gekregen, het
toerisme is een economische factor van meer dan lokale betekenis geworden. Dat alles bij elkaar
maakt dat er méér en andere deskundigheden nodig zijn dan alleen het vakoordeel van architecten onder
elkaar, om het vóór en tegen van een bouwplan in de binnenstad tegen elkaar af te wegen. Het
bedoelde gebouw zal er immers generaties lang staan, het beïnvloedt in positieve of negatieve zin zijn
omgeving, en die omgeving is van grotere waarde dan het individuele gebouw - dat geldt zelfs voor de
monumentale huizen in de Gouden Bocht!
Kritiek op sommige moderne gebouwen in de historische omgeving wordt al te gemakkelijk opzij
geschoven met inhoudloze cliché-teksten. "De stad mag geen museum worden", "er moet plaats zijn
voor nieuwe monumenten naast de oude", "het zijn juist de contrasten die het stadsbeeld zo boeiend
maken", "het is even wennen", en zo zijn er nog wel een paar niet terzake doende opmerkingen
voorradig.
Om van de Commissie Oude Stad een effectieve werker en geen papieren tijger te maken, zou zij
naar onze mening uitgebreid moeten worden met deskundigen uit andere disciplines, met mensen die
het stadsbeeld en het stedelijke leven als een deel van hun eigen gevoelsleven ervaren. Bovendien zou
het oordeel, goed geformuleerd, openbaar gemaakt moeten worden, zodat de burgerij weet waar de
commissie voor staat.
Boeken was een man van de moderne architectuur, geen monumentenzorger. En toch stelde hij de vraag: "Hoe komt het dat in het algemeen datgene wat wij sloopen zoveel mooier is dan dat wij ervoor in de plaats maken? Hoe komt het dat wat onze generatie daarvoor in de plaats geeft, veelal zoo lelijk, of middelmatig en zoo zelden mooi is?" Die vraag is in 1992 nog even actueel als in 1938.
Geurt Brinkgreve
(Uit: Binnenstad 133, april 1992)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.