Nou, reken maar! Wat heeft Jos Otten met Amsterdam en met de 700 resterende gevelstenen in het bijzonder? Een heel verhaal. We hebben er een avond over gepraat in zijn huis Palmgracht 68, 'waar De Doos in de gevel staat'. Het is de avond dat de Berlijnse Muur opengaat, hetgeen via de tv van zijn bovenbuurman luid te horen is. Stokdoof, zegt Jos Otten. Hij beschrijft buurman en vriend als een kopie van de Dokwerker van het Jonas Daniël Meyerplein Een echte Jordaanvriendschap.
Is Jos Otten dan een Jordanees? Verre van dat. Geboren anno 1942 in een Jappenkamp. De Ottens, vertelt hij, komen oorspronkelijk uit de Voerstreek. Verhuisden in de achttiende eeuw naar Nederlands Limburg. Een traditioneel milieu van beroepsofficieren. Zijn vader wordt officier bij het KNIL, zijn moeder komt ook al uit een militaire familie.
Om de brug naar de gevelstenen te slaan, constateer ik dat De Stuers, de grote monumentenzorg-pionier van de vorige eeuw, ook uit een zuidelijke officiersfamilie met veel relaties in de Oost stamde. Inderdaad, maar voor Joseph Johannes Hubert Otten had het lot nog enige verrassingen in petto.
Vader overleeft Birma. Op en top een militair, maar geweldig belezen, vertelt zijn oudste zoon. Hij las oudJavaans en wist veel van oude Indische bouwkunst. De ogen van vader Otten waren, tijdens wandelingen, zo dikwijls omhoog gericht, dat zijn vrouw de befaamde verzuchting slaakte: 'Het zou goed zijn als ik een oud gebouw was, dan keek je vader nog meer naar mij'. Ondanks de intense culturele belangstelling van de ouders en de ontvankelijkheid van zoon Jos, verwacht de familie toch dat hij een militaire loopbaan zal kiezen. Het wordt een compromis. Hij mag economie gaan studeren. Het militaire beperkt zich tot reserve-officier. Volgend jaar bereikt hij de hoogste rang voor een reserve: luitenant-kolonel bij de artillerie.
In 1965 arriveert hij in Amsterdam, dat ook in die tijd in de Limburgse provincie al de reputatie had van Sodoma en Gomorrha. Het had moeite gekost om Tilburg, de keuze van de ouders, te kunnen verruilen voor Mokum. Jos Otten: 'Elke jongen in Heerlen wilde naar Amsterdam. Ze spraken van Amsterdam als de voorstad van Heerlen'. Het valt niet te ontkennen, geeft hij toe, dat hij aan die militaire jeugd een zekere allergie voor autoriteit heeft overgehouden. Een gevoel, stel ik vast, waarvoor in de hoofdstad vermoedelijk meer begrip is dan in Heerlen. De vrijmoedig tegen de gevel geplaatste ladder begint al iets duidelijker te worden, maar er is nog meer. De liefde voor Amsterdam ontwikkelde zich via een aantal hospita's in De Pijp en aan de Brouwersgracht. Met duidelijke ontroering schildert hij prachtige Jordaanse families, grote gezinnen, met elf kinderen in de wagen naar Zandvoort ... Ze hebben ontzettend veel voor mij betekend, zegt hij.
Jos Otten uit Heerlen studeert af in economie en in rechten. Drs. mr.J.J.H. Otten. Inmiddels is hij directeur sector techniek van de Hogeschool van Amsterdam, maar een incident tijdens de studie verdient nog vermelding. Zijn 'weethonger' heeft hem, reizend, over de hele wereld gebracht. Alleen IJsland is nog onontdekt gebied. Bij een bezoek aan het Museum of Fine Arts in Boston kwam hij te staan voor een Egyptisch beeld van koning Chefren en zijn vrouw, dat gehouwen was uit keihard dioriet. 'Het verbijsterde mij dat uit zo'n weerspannig materiaal zo'n teder beeld kon worden gemaakt'. Hij wilde alles weten van Egyptische beeldhouwkunst en bouwkunst en was er vijf jaar lang -van '69 tot '74 -zeer intensief mee bezig.
In dezelfde tijd speelde hij met toewijding de 'pommer', een soort schalmei, die weer een voorloper is van de hobo. Gelijk de bekende figuur uit het gedicht van Piet Paaltjens studeerde hij in het bos, maar het liep met hem beter af. Noch met de 'pommer', noch met het oude Egypte was 'een stuk droog brood te verdienen'. Het werd dus toch economie en rechten.
De belangstelling voor 'monumentale kleinkunst' richtte zich nu op de Amsterdamse gevelstenen. Want inmiddels was hij met zijn vrouw eigenaar geworden van een huis in Amsterdam, Palmgracht 68, zo dicht mogelijk bij zijn laatste hospes. De kop van de Jordaan bij de Brouwersgracht is zijn buurtje geworden. Een dorpje in het hart van de grote stad. Iedere bewoner van zo'n stadsdorp kent dat zalige gevoel.
De prijzen waren in '78 vreselijk hoog. Het spaargeld van de kandidaat-koper bedroeg drieduizend gulden. Niettemin werd de handtekening gezet. Een fijn huis, maar geen monument. Bij elkaar is er met aankoop en vertimmeren 305.000 gulden uitgegeven, waarin de overheid bijsprong met 35.000 gulden. Het werk is nog niet aan zijn eind.
Een eigen huis op eigen grond, maar zonder gevelsteen was voor Jos Otten ondenkbaar. Hij kon nu zelf ontwerpen en stortte zich met elan op die taak. Het werd 'Barst 1978'. Steenhouwer Dippell van de Westerstraat moest lachen, toen hem de opdracht werd voorgelegd. Een steen met een barst als verzuchting over de toestand van het pand bij aankoop en de gevoelens tijdens het eindeloze herstel. 'Sal ik 'm late falie, kost-ie één meier. Kappe kost drie meier'. Jos Otten: 'Ik werd geïnspireerd door een nieuwe steen aan de Prinsengracht met een meisje dat zich de haren uittrekt en de tekst 'Nooit Weer'. Dat sloeg op de dure restauratie'. De Jordaan houdt van een geintje.
De barst liep ook door het jaartal 1978 en was tevens een verwijzing naar het overlijden van zijn vereerde vriend, erudiet en dichter Japie Mak in dat jaar. Japie Mak, een hevige stotteraar, herdacht zichzelf bij voorbaat met het gedicht: 'Hier leit Japie Mak, In zijn leven haalde hij alles door mekaar, Nu verwisselt hij het tijdelijke met het eeuwige'.
Toch was 'Barst 1978' geen lang leven beschoren in de gevel, want hij was te klein. Schoonheid van bouwen wordt door Jos Otten bepaald door de kwaliteit van de verdeling van de vlakken. Zo bekijkt hij een voorgevel. Eigenlijk gaat zijn interesse niet verder. Mooie trappen, stucwerk, het boeit hem niet. Hij is een zeer kritische voorgevelkijker. Hij zegt: 'Een goede gevelsteen geeft de krul aan een gebouw. In een gevel hoort een specifiek ornament, dat het oog meesleept'.
'Barst 1978' was dus te klein. Via relaties bij Monumentenzorg kreeg hij 'De Doos', een oude steen die door de kenners typisch voor de Jordaan werd genoemd. (Hans Tulleners achterhaalde dat de steen afkomstig was van het huis Bloemgracht 10, dat in de hongerwinter was gesneuveld).
De bovenbuurman die was meegekomen naar de werf om te helpen sjouwen, moest over enige remmingen heen worden geholpen, want Freudiaanse associaties met het begrip 'Doos' bleken bij de oude Jordaners nog zeer bekend. Voordat de steen zijn plaats mocht innemen, werd hij zorgvuldig op kleur gebracht met hulp van kunstschilder Otto Hetterscheid. Over die restauratie spreekt Jos Otten nu met enige aarzeling, want hij had toen nog geen kijk op alle technische complicaties van dit werk. Eenmaal begonnen heeft hij niet gerust voordat hij alle kneepjes beheerste. Drs. Olga Klooster die zich vooral bezighoudt met het achterhalen van de oorspronkelijke kleuren en verven, kreeg van Jos Otten de gelegenheid, op 'zijn' laboratorium te komen experimenteren.
Maar wat maakte bij hem de bezorgdheid voor alle Amsterdamse gevelstenen wakker? 'Ik werd geïnspireerd door die bejaarde arts van de Sarphatistraat die zelf het vuil opprikte in zijn straat'. Het goede voorbeeld. Renoveren doet renoveren.
En zo werd de directeur van de Hogeschool dus de Jordaner die met een laddertje om te beginnen de gevelstenen van zijn eigen buurt ging inspecteren en restaureren. Hij legt een serie kleurenfoto's op tafel van voor en na de behandeling, die er niet om liegen. Wat een feest. Elke bewoner van een huis met een gevelsteen zou zich mogen wensen dat het laddertje van Jos Otten eens tegen zijn gevel wordt geplaatst. Thuis heeft hij al een bibliotheekje over zijn geliefd onderwerp en elke expert wordt met vragen bestookt. Hij heeft nu krachtige overtuigingen. Kozijnen behoren te worden geschilderd in Bentheimgrijs, de roeden en ramen in wit en de deuren in Engels rood. Ja, ik heb het goed gehoord: Engels rood. Hij heeft een persoonlijke haat gezworen aan 'dat eeuwige, onuitroeibare en onhistorische groen'. Hij citeert Gustav Leonhardt dat gevels met groengeschilderde raamroeden eruit zien, of ze de tanden zijn uitgeslagen. Wit horen ze te zijn. Bij de restauratie van Het Loo heeft Engels rood gewonnen. Wat Jos Otten betreft, zal de Amsterdamse victorie beginnen aan de Palmgracht. Als we heel laat buiten staan, moet ik toch alvast de eerste resultaten zien op enkele gevels in de buurt.
Terug naar de gevelstenen. Wat hem bijzonder dwars zit, zijn die mooie Amsterdamse gevelstenen die als postzegels zitten opgeplakt op muren aan de Sint Luciënsteeg en bij het Rijksmuseum. Dat vindt hij verfoeilijk. Onfunctioneel. Zo'n steen moet de krul zijn op een goed geproportioneerde gevel. Als de heren zich van hun historische verantwoordelijkheid bewust zijn, moeten ze die stenen terugbrengen naar de oude stad. Enkele zijn afkomstig van de Palmgracht, zegt Jos Otten, en in zijn stem meen ik enig klassiek buurtchauvinisme te beluisteren. 'Geef ze mij', zegt hij, 'en ik zal zorgen dat ze op de goede plaats komen'.
Moeten er nieuwe stenen bijkomen? Ja, zegt hij, graag. En toont een geestige steen in de vorm van een cryptogram. Ook in de nieuwe stad. Ze fascineren kinderen, houden hun aandacht gespannen. Wat baart hem het meest zorg op het moment in Amsterdam? Het Vendex-complex. Hoe is het mogelijk dat men een middeleeuws stratenpatroon gewoon vernietigt. En ook het verdwijnen van zoveel waardevolle oude gevels. Dat is nog erger dan het IJ-front, dat zich nog op een afstand van de oude stad voltrekt. Maar, voegt hij eraan toe, in grote lijnen gaat het nu goed met de stad. Het geheim van Amsterdam, de grote harmonie ondanks een eindeloos geschakeerde en zeer complexe ornamentiek, is bewaard gebleven. Ik heb een hekel aan barok, zegt hij, al die krullen, toeters en bellen, maar hier voegen ze zich feestelijk tot een harmonisch geheel.
Bestuurslid van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad en voorzitter van de commissie die zich bezighoudt met ledenwerving en excursies. Is het niet wat teveel van het goede? Hij kijkt me verbaasd aan. 'Hartstikke leuk. Voor zulke zaken mogen ze me 's nachts wakker maken'.
Ben Kroon
(Uit: Binnenstad 118, december 1989)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.