Bureau Monumentenzorg Amsterdam

35 jaar Gemeentelijke Zorg

In dit 50ste nummer van 'de Lamp' is wellicht ook een verdere terugblik interessant, namelijk het ontstaan van de gemeentelijke zorg voor de Amsterdamse monumenten. Die resulteerde tenslotte in de instelling van het huidige Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg, nu juist 25 jaar geleden.
1e Tuindwarsstraat 19: Winkelpui met nieuwe roedenverdeling naar ontwerp van BMZ in 1960.
1e Tuindwarsstraat 21: Winkelpui uit ±1910 ongewijzigd hersteld in 1974.

Er was al een tijdelijke gemeentelijke bemoeienis geweest ten gunste van de monumenten in de oorlogsjaren, in verband met verliezen en acuut gevaar voor oorlogsschade. De dienst P.W. liet sinds 1941 een klein aantal werkloze intellectuelen opmetingstekeningen vervaardigen, waardoor deze mensen tegelijkertijd buiten de Duitse Arbeitseinsatz konden worden gehouden. Voor dit werk werd op 28 mei 1943 (nr. 274 p.w.) zelfs een gemeentelijk bureau voor monumentenzorg ingesteld (volgnr. 1228).
Direct na de bevrijding kwam deze documentatie eerst wat op de achtergrond in verband met de vele dringende activiteiten die de opbouw na de oorlog vergde.
Na het eerste herstel in het algemeen, kwam er geleidelijk meer aandacht voor de urgentie ook voor de zorg voor de monumenten. In deze categorie waren evenzeer verliezen te betreuren door direct of indirect geweld, en in elk geval was het nodige onderhoud achterwege gebleven. Daarbij kwamen nieuwe bedreigingen van de kant van het toenemende gemotoriseerde verkeer en de toenmalige nog optimistische plannen om hiervoor ruimte te scheppen door middel van doorbraken en dempingen. Pas geleidelijk zou de zich verdichtende auto-wal het koggeschip wat keren.
De eerste kentering kwam onder druk van de oudheidkundige verenigingen, toen B en W op 12 november 1948 een vertegenwoordiger van deze verenigingen benoemde in de (advies) Commissie voor de Oude Stad. Op 31 maart 1949 richtte de toenmalige directeur P.W. zich tot zijn wethouder om de instelling van een nieuw en goed geoutilleerd gemeentelijk bureau monumentenzorg te bepleiten. Hij stelde de volgende vier vragen:

  • hoe kan het karakter van de oude stad bewaard blijven, ondanks de eisen die het hedendaagse leven met zijn intens verkeer (1949!), zijn woonproblemen, enz. eraan stelt?
  • hoe wordt het zo nodige onderhoud van de oude percelen gewaarborgd; wat is de moeite van het behouden waard, wat kan langzamerhand verdwijnen?
  • wat is bij dit al de taak van de overheid, wat de taak van de eigenaar, wat de taak van de burgerij?
  • hoe kan de belangstelling worden bevorderd voor het behoud van onze monumenten?

Hij illustreert de urgentie met een rapport van de Commissie voor de Oude Stad, die moest constateren dat van de bijna 3000 opnieuw bezochte percelen, voorkomend op de Voorlopige Rijkslijst voor Amsterdam van 1928, er binnen 20 jaar niet minder dan 17,3% bleken te zijn gesloopt. Zijn taakomschrijving voor dit monumentenbureau is voor een groot deel nog geldig, actueel of nog steeds een dringende wens.

De formulering was aldus:
a. het samenstellen van een lijst van te beschermen stadsdelen en het begrenzen hiervan;
b. 1) het completeren en bijwerken van de gemeentelijke lijst en voorlopige rijkslijst der monumenten;
2) de controle op de staat van de percelen en het bijhouden van de veranderingen in een jaarlijks overzicht;
c. 1) het inventariseren van alle belangrijke percelen - ook die welke niet op monumentenlijsten voorkomen en straatbeelden in onder a genoemde stadsgedeelten;
2) de controle op de staat hiervan en het bijhouden der veranderingen in een jaarlijks overzicht;
d. het aanvullen van de monumentenlijsten met de percelen die, ofschoon zelf geen monument, toch van grote waarde zijn voor het stadsbeeld;
e. het inventariseren van belangrijk cultuurbezit in het inwendige van de percelen;
f. het optreden als contactorgaan tussen diverse instanties en de rijkscommissie en het rijksbureau voor de monumentenzorg;
g. het coördineren van de werkzaamheden van de verschillende verenigingen op het gebied van de monumentenzorg en het geven van advies inzake subsidiën aan deze lichamen;
h. het bevorderen van de belangstelling voor het oude stadsbeeld en de zich daarin bevindende monumenten;
j. het bevorderen dat de monumenten een geschikte bestemming behouden of verkrijgen;
k. het geven van advies met betrekking tot de wettelijke middelen welke in de woningwet en bouwverordening, gemeentewet en eventuele monumentenwet ter beschikking staan, ten einde de bescherming van het oude stadsbeeld mogelijk te maken;
l. het geven van advies inzake door bouw- en woningtoezicht te treffen maatregelen in geval van bouwvalligheid der percelen;
m. het voorbereiden van de behandeling in de Commissie voor de Oude Stad der bouwaanvragen die betrekking hebben op monumenten;
n. het bevorderen dat de monumenten en voor het stadsbeeld belangrijke percelen in goede staat gebracht en/of gehouden worden;
o. het geven van advies over subsidiën voor restauratie van monumenten;
p. de zorg voor de waardevolle bouwfragmenten, afkomende van eventueel gesloopte monumenten, de inventarisatie hiervan en het geven van advies met betrekking tot de weder toepassing hiervan bij restauratie of herbouw;
q. het bevorderen, dat monumenten die architectonisch zijn verminkt, weer in goede vorm worden gebracht.

Eerst onlangs is het huidige bureau kunnen beginnen met de uitvoering van de punten a, c en d betreffende het voorbereiden voor het aanwijzen van te beschermen stadsgebieden en het inventariseren van beeldondersteunende of beeldbepalende panden.
Dringend gewenst zijn nu, na meer dan 25 jaren, nog steeds o.a. de punten b2 en c2: de controle op de staat van monumenten en beeldbepalende panden; punt h: het kunnen (be-)vorderen dat deze in goede staat worden gebracht en - na een gesubsidieerde restauratie - worden gehouden; punt q: het weer in goede vorm brengen van architectonisch verminkte monumenten (bijv. de onderstukken, wegens bouwvalligheid tot de pui afgebroken monumenten); en punt e: het inventariseren van de belangrijke interieurs, bijv. achter latere gevels verborgen, soms nog gothische houtskeletten, balk- en plafond-schilderingen, trappehuizen, stucwerk en andere kunstzinnige aankleding.

Terug naar 25 jaar geleden. In 1952 werd, door het toenmalige ministerie voor O.-K. en W. een nota door B. en W. van Amsterdam gezamenlijk geconcipieerd, in zake de monumentenzorg in Amsterdam (o 4/1 p.w. 1952). Organisatorisch voorzag men toen de instelling van een door rijk en gemeente gelijk gesubsidieerde Stichting Restauratie monumenten Amsterdam. De minister zou zijn bevoegdheden (inzake toestemming voor veranderingen of evt. sloop, toen neergelegd bij de Tijdelijke Wet monumentenzorg) delegeren aan deze stichting. Het apparaat van deze stichting zou een vernieuwd gemeentelijk bureau monumentenzorg zijn. Het sinds 1943 bestaande bureau zou worden losgekoppeld van de afdeling Gebouwen en rechtstreeks worden gesteld onder de directeur P.W. Het hoofd van dit bureau zou op gelijke voet met de hoofden van de technische afdelingen van de dienst (P.W.) kunnen deelnemen aan besprekingen met betrekking tot saneringsplannen en alle andere zaken, welke het monumentenbezit in Amsterdam raken. De kennis en documentatie van de dienst op dit gebied kwamen ter beschikking. Een voldoende contact met en medewerking van de directeur van het Gemeentelijk Bouw- en woningtoezicht, die tot dan toe de meeste aangelegenheden in verband met de monumentenzorg had behandeld, werden in uitzicht gesteld.

Voor de inventarisatie kon beroep worden gedaan op de rijksdienst en daarnaast op de ervaring van de architect-stedebouwkundige van de rijksdienst.
De Gemeenteraad van Amsterdam had op de 'begroting voor 1953 al een bedrag uitgetrokken van f 1.000.000 voor restauratie van monumenten in de eerstvolgende driejaren: voor 1953, '54 en '55 resp. f 250.000, f 350.000 en f 400.000. Men hield er toen reeds rekening mee dat het aandeel van het rijk en dat van Amsterdam ook na 1955 op ten minste f 350.000 per jaar zou moeten worden gesteld! Uiteraard onder voorbehoud 'dat de dan heersende financiële omstandigheden zulks toelaten'. Op deze basis achtte men de verwachting gewettigd dat 'een bevredigende regeling zal kunnen worden getroffen voor de restauratie van de binnenstad van Amsterdam'.

Op 2 september 1953 is de organisatie in beginsel rond, als de dan functionerende directeur P.W. aan zijn wethouder bericht dat de Stichting Restauratie in het leven zal worden geroepen. Voor de goede werking van deze stichting zou het monumentenbureau, toen nog onderafdeling van de afdeling Gebouwen van P.W., rechtstreeks onder hem worden gesteld en beter worden geëquipeerd. Als hoofd stelt hij voor ir. R. Meischke, die reeds 2,5 dag per week bij P.W. werkzaam was (en voor het overige nog bij het rijksbureau). Diens salaris, in groep XIII, gelet op de verhoudingen binnen het ingenieurscorps van de dienst P.W., zou zijn te bepalen of f 6300,- per jaar (sic!).

De oprichting van dit bureau monumentenzorg, rechtstreeks ressorterend onder de directeur P.W., wordt bekrachtigd bij besluit van B en W, getekend op 11 december 1953, gerekend te zijn ingegaan op 15 september van dat jaar.
Sindsdien vormt een kleine ploeg gespecialiseerde medewerkers dit gemeentelijke monumentenbureau. Het staat in de praktijk van alle dag vooral bij restauraties de eigenaren van monumenten ten dienste. Kort samengevat komt dit neer op adviseren bij de planvorming, coördineren van die plannen bij de rijksdienst, verzorgen van de aanvragen om subsidies, het doen van opmetingen en tekenen van bouwkundige en bouwkunstige details, het begeleiden en controleren bij de uitvoering.
Het zeer toegenomen restauratiebedrijf legt wel het meest beslag op de werkkracht van het bureau. Was dit in de eerste jaren sinds 1953 ingeschakeld bij het herstel van enige tientallen monumenten per jaar, sinds 1973 overschrijdt het aantal restauraties, partieel dan wel integraal, jaarlijks ruim de 200.

Met deze toename hield de te geringe uitbreiding van de personeelsbezetting zeker geen gelijke tred. Bovendien komen andere, reeds bij de oprichting omschreven alsook thans nieuw gestelde taken van het bureau min of meer in het gedrang. Te noemen valt: het nauwkeurig vastleggen van vondsten; documenteren van de 'in het veld' verworven kennis; registreren van behouden en vernieuwd materiaal; archivarisch onderzoek; controle op het nodige onderhoud van monumenten, zeker als zij, mede met gemeenschapsgeld, zijn gerestaureerd; inventarisatie van de ruimtelijke indeling met de kunstzinnige aankleding, zowel uit- als in wendig; idem van de nieuwere architectuur in de oude 19e en de vroeg 20e eeuwse wijken; begeleiding van stagiaires uit binnen- en buitenland; uitwisselen van kennis en gegevens met collega's binnen en buiten de dienst en in andere steden; bijdragen in projecten van stadsvernieuwing; inspelen op de juridische implicaties; bijdragen tot het sociaal functioneren van de te restaureren monumenten; het gaande houden van de discussie omtrent de wijze van restaureren; idem betreffende de functie c.q. plaats van de monumentenzorg in dit proces; vergaren en doorgeven van informatie aan alle belanghebbenden, enz. Wanneer men een monumentenzorg wil, die werkelijk kan inspelen op het thans in Amsterdam aan de orde gestelde takenpakket, zullen de bezetting en de outillage van het bureau adequaat moeten worden aangepast. Ook binnen het bureau wijdt men in dit jubileumjaar menige discussie aan een interne herbezinning op doelstelling en taakvervulling. Vergeleken met de situatie van 25 jaren geleden is er wel een duidelijke kentering bewerkstelligd op materieel gebied. In 1952 spreken zowel het gemeentebestuur van Amsterdam als het ministerie van O., K. en W. in hun gezamenlijke nota hun ernstige bezorgdheid uit over het voortschrijdende verval van de binnenstad van Amsterdam. Mede door de toen van de grond gekomen daadwerkelijke steun door rijk en gemeente (en voor een geringer deel ook door de provincie) zijn vele particuliere eigenaren en ook restauratiestichtingen in staat gesteld, hun inspanningen voor behoud en herstel van een aanzienlijk deel van de monumenten in Amsterdam te kanaliseren en te realiseren. Het blijft intussen voor het grootste deel de verdienste van deze eigenaren zelf, dat, met die hulp, van de ruim 7000 geregistreerde monumenten in deze stad, sindsdien ruim 3000 historische panden geheel of gedeeltelijk konden worden gerestaureerd.

Moge tenminste dit resultaat in de komende 25 jaren verder worden uitgebouwd en het gehele Amsterdamse monumentenbestand, verder gezond gemaakt, door de Amsterdammer en door zijn gasten positief als milieu-bepalend worden ervaren en genoten.

H. Rowaan

(Uit: De Lamp van Diogenes 50, juni 1978)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.