De Amsterdamse architect Theo Asseler (1824-1879)

bouwer van de Geelvinck aan het Singel

Architect Theo Molkenboer (1796-1863) bouwde in de Amsterdamse grachtengordel de Onze-Lieve-Vrouwekerk en de Duif. Zijn opzichter, Theo Asseler, begon zijn loopbaan als zelfstandig architect pas na de dood van zijn patroon, op veertigjarige leeftijd, en stierf ook nog eens betrekkelijk jong. In de vijftien jaar waarin hij als zelfstandig architect werkte, bouwde hij, voornamelijk in het westen van het land, alleen al zo’n twintig kerken, waarvan ongeveer de helft de naoorlogse sloopwoede overleefde. Het werk dat hem met de meeste trots vervulde, was ongetwijfeld het gebouw Geelvinck van de Katholieke Vereeniging aan het Singel. Het verenigingsgebouw ging verloren in de Tweede Wereldoorlog, maar vooral als hoofdzetel van de Amsterdamsche Werkmansbond speelde het een rol in de geschiedenis van Amsterdam.
Afb.1 Het pakhuis De Geelvinck voor de afbraak in 1877 (Stadsarchief Amsterdam).

Theo Asseler werkte zich als eenvoudige bouwvakker op tot timmerman. Onder de hoede van zijn oom, de befaamde katholieke architect Theo Molkenboer, trad hij in 1854 op als ‘opzigter’ van de O.L.V.-kerk van de Redemptoristen op Keizersgracht 220, gewijd aan het Onbevlekt Hart van Maria, die in datzelfde jaar gereedkwam. Deze, in de trant van de Franse gotiek gebouwde, neogotische kerk is een rijksmonument. (1) In het katholieke dagblad De Tijd kreeg dit gebouw een lovende bespreking, waarbij ook de bijdragen van de opzichter aan de bouw van deze ‘Lieve- Vrouwetempel’ expliciet aan de orde kwamen. (2) In 1863 werd Asseler vermeld als de bouwopzichter van de Sint-Willibrordus-binnen- de-Veste, ofwel De Duif, aan de Prinsengracht, eveneens van architect Molkenboer. In dit jaar, waarin Molkenboer overleed, werkte hij ook voor architect W.J.J. Offenberg als opzichter bij de bouw van het deels in 1981 gesloopte en herbouwde Sint-Jacobsgesticht, het katholieke bejaardentehuis aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam. (3)

Zijn eerste schreden als zelfstandig architect zette Asseler kort voor de dood van Molkenboer. Op de binnenplaats achter het Aloysiusgesticht op Elandsstraat 34 te Amsterdam bouwde hij in 1862 een eenvoudige school en in 1863 liet hij in Medemblik een nieuwe pastorie verrijzen. (4) Toch was het niet Asseler die de praktijk van Molkenboer na diens dood voortzette. Dat voorrecht ging naar een ander familielid, Willem Molkenboer. Als zelfstandig architect slaagde Asseler er evenwel in binnen korte tijd een eigen, overwegend katholieke, klantenkring op te bouwen. Met zijn tweede vrouw verhuisde hij naar Amsterdam. In 1868 gingen de zaken zo goed, dat Asseler H. Leguyt als opzichter in dienst nam, die voor hem verschillende kerken uitvoerde. (5)

Oeuvre

In de ruim vijftien jaar dat hij als architect werkte leverde Asseler, afgaande op de aanbestedingsberichten in de dagbladen, ruim zeventig ontwerpen. Van zijn vele kerken resteren bijvoorbeeld nog de Sint Laurentius in Voorschoten (1865-1868), de Sint Nicolaas in Nieuwveen (1867), de Onze-Lieve-Vrouwe- Onbevlekte-Ontvangeniskerk in Hansweert (1870), de Sebastianuskerk in Ilpendam (1870), de Werenfriduskerk in Wervershoof (1874-1875), de Laurentiuskerk in Weesp (1876) en de Urbanuskerk in Duivendrecht (1878). De meeste van deze kerken genieten een monumentenstatus.

Asseler bouwde uitsluitend bakstenen kerken in neogotische stijl. Zijn kerken kenmerken zich door een strakke, betrekkelijk eenvoudige vormgeving. In de lijn van zijn vroegere baas voorzag hij ze van gotische kruisribgewelven vervaardigd uit hout, dat hij liet afstrijken (stukadoren). Zo kon hij zonder de noodzaak van een zwaar en kostbaar schoorstelsel, een doelmatig kerkgebouw in gotische stijl laten verrijzen. Het merendeel van zijn overige opdrachten ging eveneens uit van katholieke organisaties. Naast de bedehuizen ontwierp hij tal van pastorieën, scholen en gestichten. Daarnaast kwamen er steeds meer opdrachten in Amsterdam, vooral voor winkels. Stedelijke gebouwen voerde hij, zoals meer architecten in die tijd, meestal uit in de renaissancestijl. Zijn wellicht meest ambitieuze bouwwerk was het sociëteitsgebouw voor de Katholieke Vereeniging in de hoofdstad, dat in 1878, een jaar voor zijn dood, de deuren opende.

De Katholieke Vereeniging

Afb. 2 Bestektekening met opstanden en doorsneden voor de bouw van het sociëteitsgebouw de Geelvinck door Th. Asseler, 1877 (Stadsarchief Amsterdam). Afb. 3 Bestektekening met plattegronden voor de bouw van het sociëteitsgebouw de Geelvinck door Th. Asseler, 1877. (Stadsarchief Amsterdam).
Afb. 4 Gustave L.A. Amand, Gebouw de Geelvinck (Singel 530), 1887-1889 (tek. SAA).

Uit de schaarse bronnen komt als belangrijkste eigenschap van Asseler zijn bescheidenheid naar voren. Dat voorkwam niet dat hij in de katholieke kringen in de hoofdstad een zekere positie verwierf. Zo raakte hij als bestuurslid betrokken bij de oprichting van societeit De Katholieke Vereeniging te Amsterdam in 1872. (6) Deze was voortgekomen uit de Vereeniging tot Weldadigheid van den Allerheiligsten Verlosser. (7)

Voor de aankoop van een perceel of gebouw gaf de vereniging in 1875 voor 40.000 gulden aan aandelen uit. Hiervoor kocht het bestuur een ruim pakhuis op de hoek van het Singel en de Geelvincksteeg en twee daarachter gelegen huizen aan de Geelvincksteeg (afb. 1). (8) Asseler maakte het ontwerp en schreef het bestek voor de bouw van een nieuw sociëteitsgebouw (afb. 2, 3). In juli 1877 vond de aanbesteding plaats. (9) De bouw werd gegund aan L.W. Mulder en G.J. Sarlemijn voor 42.474 gulden. (10) In september van het jaar daarop kon de katholieke krant De Tijd melden dat het gebouw Geelvinck zijn voltooiing naderde (afb. 4). (11) Het was genoemd naar het pakhuis dat ervoor had moeten wijken. Indachtig de naam prijkte er boven de ingang een uitgehakte geelvink.

Afb. 5 Gustave L.A. Amand, Het interieur van het gebouw De Geelvinck. Beneden de sociëteitszaal met twee biljarttafels, boven de grote zaal op de verdieping,1887-1889 (tek. SAA).

De sociëteitszaal en de leeszaal beneden gingen open voor de leden nog voordat de werklieden de laatste hand hadden gelegd aan de grote gehoorzaal boven (afb. 5). De verslaggever verwachtte meteen een grote toeloop van leden en liet zich uitgesproken lovend uit over de architectuur: ‘Wij behouden ons voor om, bij gelegenheid van de feestelijke opening, een uitvoerige beschrijving van dit keurige, grootsche en voor beoogde doel zoo bij uitstek geschikte gebouw te geven, dat een waar sieraad mag heeten van de deftige buurt, waar het gelegen is. Voor zoover daar nu al over te oordelen valt, beantwoordt het innerlijke geheel aan hetgeen het fraaie uitwendige doet veronderstellen. Indien de naam van den architect Th. Asseler, naar wiens plannen en onder wiens leiding dit gebouw verrees, niet reeds lang gevestigd was, zou dit door de Geelvinck geschieden. Onder de talrijke nieuwe gebouwen, die de laatsten tijd in Neerlands hoofdstad zijn verrezen, is dit, én om zijn hechtheid, én om zijn edele vormen, én om zijn oordeelkundige inrichting, een der voortreffelijkste.’

Na de opening, in oktober 1878, sprak dezelfde verslaggever van een gebouw, ‘opgetrokken in eenvoudigen renaissancestijl’ met ‘een zwierig en indrukwekkend uiterlijk’. (12) Over de sociëteitszaal, die we kennen van een tekening, uitte de verslaggever zich in superlatieven: ‘De benedenverdieping, waartoe een breede deur, geankeerd door twee fraaie gaslantaarns [...] toegang geeft, bevat een marmeren vestibule, die door twee glazen binnendeuren gescheiden wordt van een breeden corridor, waarop de sociëteitszaal en de leeszaal [...] uitkomen. De keurige sociëteitszaal, langwerpig vierkant, hoog en ruim, met oordeel en smaak gemeubeld en rijk verlicht, is voor haar doel uitstekend geschikt en een gezellige en aangename plaats van samenzijn. Wij durven gerustelijk verzekeren, dat men in de gansche hoofdstad, met haar tallooze genootschapslokalen, niet spoedig een zaal zal vinden, die zozeer als deze aan haar bestemming beantwoordt. Met gelijke ingenomenheid kunnen wij gewagen van de bibliotheek en leeszaal, die met gebeeldhouwde boekenkasten voorzien is, plaats aanbiedende voor vijfduizend boekdeelen, en er nu reeds vierduizend bevat. Door een doeltreffende en tevens bevallige inrichting der gasbranders valt een zeer helder, doch tevens zacht en rustig licht op de leestafel, waarom de leden, die hier van de steeds overvloedig voorhanden periodieke en andere lectuur kennis nemen, gewoon zijn zich te scharen. Deze zaal is evenals de sociëteitszaal en alle andere lokalen van dit gebouw zoo gelegen, dat ook het daglicht, door de talrijke breede en hooge spiegelramen, er onbelemmerd in doordringt en nergens een somber hoekje overlaat.’

Al even lyrisch liet de verslaggever zich uit over de grote zaal op de verdieping: ‘Stijgen wij thans langs de breede, gemakkelijke trap een verdieping hooger. Wij komen daar op een corridor, tevens trapportaal, met sierlijk ingelegden vloer, aan welks einde wij een vertrek van middelmatige grootte, keurig geschilderd en ingericht, aantreffen, dat als ontvangsalon voor redenaars, als vergaderzaal voor het bestuur enz. dienst doet. Het overige der verdieping is geheel ingenomen door de gehoorzaal, die als men de schouwburgen en de voornaamste concertzalen buiten rekening houdt, tot de grootste behoort, welke Amsterdam thans bezit. Zij maakt door haar edelen vorm, hoog plafond, grootsche verlichting en behagelijke inrichting, reeds nu een statigen en aangenamen indruk, en zal dat later, wanneer de thans nog witte wanden georneerd kunnen worden, nog meer doen. Er is ruimte voor meer dan 400 zitplaatsen.’

Van de eervolle opdracht voor het sociëteitsgebouw heeft laatbloeier Asseler maar nauwelijks kunnen proteren. Een jaar na de opening van het gebouw overleed hij na een kortstondig ziekbed op 27 december 1879 op 56-jarige leeftijd. (13) Hij werd begraven op het kerkhof De Liefde in het westen van Amsterdam. Een groepje getrouwen plaatste op zijn graf een zerk met daarop een stenen kruis in gotische stijl, uitgevoerd door de steenhouwers Ooij en Wiebes. De beeldhouwer Xaverius Stracké vervaardigde een bronzen ornament met de attributen van de bouwkunst. (14)

Hoofdkantoor van de Amsterdamsche Werkmansbond

Afb. 6 P. Selling en J. Weelink, Verbouwingstekening voor Singel 530, 1889 (tek. SAA).

Waar bij de opening optimisme heerste over de glansrijke toekomst van de vereniging en de belangrijke rol die deze in het culturele leven van Amsterdam zou gaan spelen, slaagde de Katholieke Vereeniging er, ondanks haar veelgeprezen onderkomen, niet in de hooggespannen verwachtingen waar te maken. In 1889 onderging het gebouw een verbouwing tot hoofdkantoor van de Amsterdamsche Werkmansbond (AWN) door de architecten P. Selling en J.Weelink. Deze bond was in 1868 voortgekomen uit een vereniging van een aantal vakverenigingen. Op het gebouw kwam een extra verdieping. Deze pragmatische ingreep deed het ontwerp van Asseler geen goed (afb. 6).

De Werkmansbond hield er kantoor en gebruikte het gebouw daarnaast voor vergaderingen, demonstraties, voordrachten en tentoonstellingen. Door de roerige geschiedenis, waaronder de met geweld onderdrukte stakingen in 1903, wist deze gebruiker van het gebouw wel de nodige aandacht van het publiek te trekken. In 1918 werd de AWN geliquideerd, maar in het gebouw bleven de nodige vakverenigingen gevestigd. Daarnaast bleef het in gebruik voor culturele evenementen, zoals exposities van kunstenaars. Hierdoor speelde het onderkomen alsnog nog een belangrijke rol in het culturele leven van Amsterdam.

Met het beroemde Huydecopershuis op Singel 548 en de Spaarbank voor de Stad Amsterdam ging gebouw de Geelvinck in 1943 verloren door een neerstortende Halifax-bommenwerper. In de jaren zestig kwamen op de lege percelen aan de Bloemenmarkt de kantoorgebouwen de Muntstaete en De Geelvinck gereed, naar ontwerp van architect K.L. Sijmons, die net als Asseler een groot aantal kerken bouwde, zij het van protestantse signatuur.

Gert Eijkelboom en Gerrit Vermeer

Voetnoten:
1. Rijksmonumentnummer 2535.
2. De Tijd, 9 december 1854, p. 1.
3. Guido Hoogewoud, Sint Jakob, de roomse burcht aan de Plantage Middenlaan in: Binnenstad 259, juli/augustus 2013.
4. Stadsarchief Amsterdam (SAA), Archief van de Rooimeesters, later Bouwopzichters, Elandsstraat 34, De Voorzienigheid, Ontwerptekeningen en palenplan voor een school op het binnenterrein. De aanbesteding van de pastorie staat aangekondigd in het Algemeen Handelsblad van 30 maart en 1 april 1863.
5. Leguyt ontplooide zich later tot architect en bouwde onder andere in de jaren 1887-1890, bij de Dienst Publieke Werken, het Klinische Ziekenhuis op het Binnengasthuisterrein in Amsterdam. In 1905 ging hij met pensioen na 31 jaar bij de gemeente Amsterdam te hebben gewerkt, waarvan twintig jaar als hoofd van de scholenbouw. De Tijd, 31 januari 1905.
6. De Tijd, 3-05-1875.
7. De Tijd, 21-10-1878.
8. De Tijd, 20-07-1877.
9. De Tijd, 20-07-1877.
10. De Tijd, 2-8-1877.
11. De Tijd, 3-9-1878.
12. De Tijd, 21-10-1878.
13. Familiebericht De Tijd, 1 januari 1880. In memoriam in De Tijd, 31 december 1879 en Algemeen Handelsblad, 1 januari 1880.
14. De Tijd, 15 juni 1880.

(Uit: Binnenstad 287/288, mei/aug. 2018)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.