De Nieuwekerkstoren

De toren van de Gouden Eeuw

Gabri van Tussenbroek, bouwhistoricus bij de afdeling Monumenten en Archeologie (M&A) van de gemeente Amsterdam en hoogleraar stedelijke identiteit en monumenten aan de UvA, heeft een boek geschreven over de Nieuwekerkstoren. De bouw van deze hoge toren, die het nieuwe stadhuis aan de Dam moest overvleugelen, begon in 1646, maar werd in 1652 gestaakt. De auteur onderzoekt de redenen van zowel de aanvang als het afblazen van dit megalomane project, waarbij hij stuit op een machtsstrijd tussen elkaar bestrijdende facties in het stadsbestuur, maar ook op een fundamenteel verschil in visie op kerk en staat.

Op 11 januari 1645 brandde de Nieuwe Kerk bijna geheel af. Oorzaak van de ramp was menselijke slordigheid. Schaftende loodgieters hadden een brandende vuurpot laten staan terwijl het hard waaide. Bij herbouw van de kerk besloot men tevens een grote kerktoren te bouwen, die hoger moest worden dan de Domtoren in Utrecht. Grote pleitbezorger van dit project was Willem Backer (1595-1652), die woonde op de Nieuwezijds Voorburgwal, niet ver van de Dam. Backer, bijgenaamd de 'gouden kerkpilaar', werd vijfmaal als burgemeester benoemd (in 1639, 1642, 1645, 1647 en 1651) en was de leider van de kerkelijke factie in het stadsbestuur. Van Tussenbroek brengt de strijd tussen de verschillende facties kleurrijk in beeld en maakt, zonder direct bewijs, aannemelijk dat de toren niet geliefd was bij de republikeinse factie die het beschikbare geld liever aan het nieuwe stadhuis wilde besteden. Na het uitbreken van de Engelse oorlog, vier jaar na de Vrede van Münster, was de 'eeuwige vrede' die Amsterdam had weten te bereiken immers alweer verleden tijd. Zelfs iets ogenschijnlijk onbenulligs, zoals de afwezigheid van de andere burgemeesters bij de eerstesteenlegging van de Nieuwekerkstoren, wordt in het overtuigende betoog van Van Tussenbroek een betekenisvol feit. In het gevecht om de Nieuwekerkstoren versus het stadhuis op de Dam komt een conicterende visie op de positie van de kerk in de Republiek tot uitdrukking. De gezaghebbende tegenspelers van Backer, zoals burgemeester Cornelis de Graeff, zagen voor de kerk een minder prominente rol weggelegd, laat staan dat zij wilden dat het nieuwe stadhuis door een hoge kerktoren zou worden overschaduwd. Toch moet worden gezegd dat deze, reeds door de achttiende-eeuwse geschiedschrijver Wagenaar verkondigde stelling, ook door Van Tussenbroek niet met historische documenten kan worden gestaafd. Het blijft echter een op basis van indirecte bewijsvoering aantrekkelijke gedachte, waarvoor een nauwkeurige reconstructie van alle gebeurtenissen een aannemelijke en voldoende onderbouwing vormt.

Het aantrekkelijke van Van Tussenbroeks boek is dat het onderwerp zich goed leent voor een gedetailleerde schets van het reilen en zeilen in de koopmansstad Amsterdam in de Gouden Eeuw, van de wijze waarop de stad werd bestuurd en bovenal van de politieke strijd tussen de strenge calvinisten en de gematigde stadsbestuurders, die bij elk onderwerp voortdurend op de achtergrond aanwezig is. De auteur is daarbij bijzonder goed geïnformeerd en weet diverse kleine feitjes in zijn reconstructie te weven. Zo kent hij precies de weersomstandigheden en weet hij dus ook wanneer de grondwerkzaamheden voor de toren door de vrieskou worden gehinderd. Dat soort details brengen de geschiedenis tot leven.

Van Tussenbroek legt in zijn geschiedschrijving alle nadruk op de reconstructie van de historische gebeurtenissen, die uiteindelijk zullen leiden tot het afblazen van het project. Hierbij heeft hij nauwelijks aandacht voor bijvoorbeeld de gotische bouwstijl van de toren, die in de zeventiende eeuw al lang niet meer gangbaar was, en voor de toeschrijving van de tekeningen en maquettes aan een bepaalde architect. Dit is echter wel begrijpelijk omdat het achterwege laten van de discussie over ontwerp en ontwerper de aandacht richt op het opdrachtgeverschap en de context waarin de beslissingen over de toren tot stand kwamen.

Al met al is dit een lezenswaardig boek, niet alleen voor geïnteresseerden in de Nieuwekerkstoren, maar voor iedereen die meer wil weten over de geschiedenis van het zeventiendeeeuwse Amsterdam. Net als Van Tussenbroeks eerdere boek over het zestiende-eeuwse Amsterdam is ook dit 'populariserende geschiedschrijving in de beste zin van het woord'. (*) Het boek, met goed gekozen afbeeldingen, leest als een roman.

Walther Schoonenberg

(*) Vincent van Rossem, 'Amsterdam in 1597', in: Binnenstad 240 (juni 2010)

Gabri van Tussenbroek, De toren van de Gouden Eeuw, Amsterdam (Prometheus) 2017. Paperback, rijk geïllustreerd, deels in kleur, 368 pagina’s. Prijs: € 24,99

(Uit: Binnenstad 285, januari/februari 2018)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.