Gebouw Industria gerenoveerd

Het interieur van de Koninklijke Industrieele Groote Club

De Koninklijke Industrieele Groote Club is een besloten club en daardoor geniet het rijke interieur van gebouw Industria nauwelijks bekendheid bij veel Amsterdammers. De buitenkant ontleent zijn belang aan de prominente stedenbouwkundige ligging tussen Dam en Rokin. De zuidgevel sluit fraai het Rokin af. De noordgevel voegt zich in de lijn van grote gebouwen die in de jaren tien van de vorige eeuw verrezen aan de zuidzijde van de Dam. In een eerder nummer van Binnenstad zijn onlangs uitvoerig de bouwperikelen aan de oostkant van de Dam uit die periode beschreven, waarbij het gebouw van architect Foeke Kuipers (1871-1954) door de schrijvers als 'niet uitblinkend door creativiteit' werd weggezet. (1) Moest Kuipers zich in het exterieur teveel naar de Raadhuis-Dam-Commissie voegen, in het interieur had hij met de gemeentelijke scherpslijpers van dienst niet van doen. De rijkdom van het interieur weerspiegelde het streven naar erkenning van de opdrachtgevers. In de loop van 100 jaar werd dat interieur gekoesterd, maar ook bij diverse verbouwingen gemaltraiteerd. Verschillende eigenaren hadden meer oog voor de waarde als beleggingsobject dan als cultureel erfgoed. Met de aankoop door de huidige eigenaar in 2011 kwam er geld vrij en aandacht voor een zorgvuldige renovatie.
De Dam anno 2017 (foto: Wim Ruigrok)

Met de opbloeiende economie vanaf de opening van het Noordzeekanaal (1876) kreeg het belang van de handel in Amsterdam vorm met talrijke gebouwen voor banken, verzekeringsmaatschappijen en de effectenhandel. De oude elite met geld die hiervan proteerde had een sociëteit aan de Dam op de hoek van de Kalverstraat: de Groote Club. Deze club kende een strenge ballotage en was meer een gezelligheidsvereniging. De nieuwe industriëlen en ondernemers werden nauwelijks toegelaten en voelden zich er ook niet thuis. Wat zij misten was een ontmoetingsplaats voor mensen uit het bedrijfsleven en een club die de belangen van fabrikanten en ondernemers kon behartigen. In mei 1913 werd daartoe de Industrieele Club opgericht. Alleen bedrijven konden lid worden en het was van meet af aan geen louter Amsterdamse maar een landelijke aangelegenheid. Vooraanstaande ondernemers waaronder de Amsterdamse reder D. Goedkoop Dzn., de Groningse fabrikant W.A. Scholten en de Zaanse E.G. Verkade behoorden tot de initiatiefnemers. Vrijwel gelijktijdig richtte de steenrijke graanhandelaar J.C. Bunge met twee rmanten de 'NV Maatschappij Industria ter exploitatie van onroerende goederen' (2) op, met nieuwbouwplannen voor een pand aan de Dam. (3) Voor het ontwerp trokken ze Foeke Kuipers aan, die voor Bunge de bouw van diens villa Kareol in Aerdenhout – een ontwerp van de Zweedse architect Anders Lundberg – had begeleid. (4) Toen de Industrieele Club zich meldde als potentiële huurder, was een opzet voor de exploitatie van het gebouw snel gemaakt: op de begane grond winkels, daarboven twee etages voor de Industrieele Club en de overige etages voor verhuur aan diverse bedrijven. Ook Bunge zou zijn kantoor vestigen in het gebouw.

Schetstekeningen tonen de veranderingen in de gevels aan Dam en Rokin, Foeke Kuipers 1912-1913 (Stadsarchief Amsterdam)

Foeke Kuipers was afkomstig uit een familie van bouwers: zijn vader was aannemer, een oom timmerman en twee oudere broers waren eveneens architect. Na zijn opleiding aan de Quellinusschool in Amsterdam was hij korte tijd werkzaam bij architect J.F. Klinkhamer, bekend van de graansilo bij de Houthaven uit 1896-1898. Aan diezelfde Houthaven bouwde Kuipers in 1899 met zijn broer Roelof pakhuis Het Nederlandsche Veem. Als zelfstandig architect kreeg hij weldra een gestage stroom opdrachten, met onder meer in Amsterdam een sigarenfabriek en café-restaurant De Roode Leeuw in Amsterdam, een concertzaal in Zandvoort en diverse monumentale huizen in het Gooi en in de Noord- en Zuid-Hollandse duinstreek.
Een verenigingsgebouw betekende een nieuwe bouwopgave voor hem. Het plezier in deze uitdaging is af te lezen in de zorgvuldige detaillering van ex- en interieur. Daaraan droeg ongetwijfeld bij dat Kuipers – die vanaf 1909 een eigen gebouwd landhuis in Huizen bewoonde – zijn bureau in mei 1914 in de ruwbouw vestigde. (5) Ruim een jaar later betrok de Industrieele Club het gebouw, dat ofcieel open ging op 8 januari 1916.

De Dam met gebouw Industria en de ruwbouw van kledinghuis Peek & Cloppenburg in 1916 (deel montagefoto: B.W. Arendsen, Stadsarchief Amsterdam)
Gevel aan het net heringerichte Rokin (foto: auteur)

De al genoemde Raadhuis-Dam-Commissie had het nodige aan te merken op de oorspronkelijke schetsen van Kuipers. Zo kon de robuuste hoektoren geen genade vinden bij de commissie en evolueerde hij onder haar druk tot de gerealiseerde slanke middentoren. De plint van Obernkirchner zandsteen vormt een solide basement voor de bakstenen gevels. Kuipers wist de nogal volumineuze bouwmassa aan de Damzijde te maskeren door een geleding in drieën, waardoor het gebouw kleiner oogt dan het is. Het verticale accent van de toren met zijn koperen kelkvormige kap, bekroond met een vergulde bol in een ring, versterkt deze indruk. Aan de Rokinzijde vertoont de gevel juist een symmetrische opbouw, met opwaartse sprongen naar binnen die het volume verder terugdringen.
De Belgische architect/criticus Huib Hoste had oog voor de behendigheid waarmee Kuipers de stedenbouwkundige situatie wist uit te buiten. In dagblad De Telegraaf was hij zeer te spreken over de geprononceerde gevel aan de Damzijde, in zijn ogen 'een goed verbrokkeld silhouet dat sterk contrast maakt met de gesloten massa van het paleis'. (6) Over de detaillering van de gevels was hij minder enthousiast: die vond hij koud en afstandelijk. Het interieur was zijns inziens rijk ingericht en hoewel hij er geen 'bouten durf' in zag, erkende hij de kwaliteiten van een 'kalme, deftige vormgeving'.

Het interieur

Een centrale hal die vanaf een daklicht op de bovenste verdieping daglicht ontvangt, vormt het hart van het gebouw. De toegang tot de verschillende verdiepingen loopt via een ruim bemeten trappenhuis met doorgaande glas-inloodramen van atelier W. J. le Nobel. De wandafwerking bestaat uit grijs/groen getinte geglazuurde tegels. De tegels op de kolommen en de kapitelen van de vide hebben een gekarteld bladmotief en de balustrades grote open orale motieven.
Op de eerste verdieping liggen de clubzaal, de bestuurskamer, het restaurant en de dameszaal, op de tweede verdieping een grote evenementenzaal, de Damzaal en de bibliotheek. In de eerste drie ruimten bepalen de houten lambrisering en de velours-frisé wandbespanning, met een gespiegeld zeepaardmotief naar een ontwerp van sierkunstenaar Theo Nieuwenhuis (1866-1951), de sfeer. De zeepaardjes komen ook in de lambriseringen terug.
Opvallend in het gehele interieur is het hoge afwerkingsniveau van de detailleringen in onder meer trapleuningen, stucplafonds, deurbeslag en terrazzovloeren. Het interieur geniet sinds 2001 bescherming als rijksmonument.

Entreeruimte met trappenhuis en vide (foto: atelier Merkelbach) Trappenhuis en vide (foto: atelier Merkelbach)

Restauratie

Huurde de Industrieele Club aanvankelijk haar onderkomen van de Maatschappij tot exploitatie van gebouw Industria, later werd zij zelf eigenaar. Na de fusie in 1975 met de Groote Club veranderde de naam in de Industrieele Groote Club (IGC), die haar onderkomen in 1987 verkocht, maar daar wel in gevestigd bleef. Het pand wisselde nadien nog meerdere keren van eigenaar. Deze opeenvolgende eigenaren toonden weinig interesse in de zorg en het onderhoud van hun monumentale bezit. Het raakte verslonsd.

Honderd jaar intensief gebruik liet zijn sporen na in het interieur. Bij diverse verbouwingen werd onder meer de vide deels dichtgezet en in het trappenhuis kwamen glazen puien op last van de brandweer. De zo sfeerbepalende wandbespanning begon los te raken, raakte beschadigd bij het aanbrengen van nieuwe bekabelingen en verkleurde door nicotinedampen en uv-licht.
Met de aankoop door de Ivy-Groep in 2011 kwam een serieus plan voor een fundamentele renovatie van het gehele pand. Daarbij ging het niet alleen om het behoud en herstel van de nog aanwezige rijke vormgeving, maar ook om de nauwgezette reconstructie van verdwenen of onherstelbare onderdelen. Dat staat op enigszins gespannen voet met de ideeën omtrent authenticiteit die in de monumentenzorg sinds het Charter van Venetië (1964) gemeengoed zijn, waarin de historisch gegroeide toestand als uitgangspunt dient. Strikt genomen sluit dat een verandering door reconstructie naar een oudere toestand uit, maar met het toverwoord 'reversibel' viel daar een mouw aan te passen.
De exploitatie van het pand bleef op dezelfde leest geschoeid als voorheen: op de begane grond winkels en de Koninklijke IGC als belangrijkste huurder op de eerste en tweede etage. De bovenste drie verdiepingen zouden als luxehotel gaan fungeren, wat een ingrijpende verbouwing betekende. De eigenaar zou het herstel van het exterieur en de verbouwing tot hotel voor zijn rekening nemen, terwijl de Koninklijke IGC de restauratie van de clubzaal en nieuwe eetzaal zou financieren.

Boven: Originele wandbespanning (foto: Frank Smit)
Onder: Nieuwe wandbespanning (foto: IGC/RCE)
Wandbespanning in de zijkamers van de bibliotheek (foto: Frank Smit)
De vergulde bol op de spits van de toren met de koperen dakbedekking (foto: auteur)
Grote salon (foto: Wim Ruigrok)

ZZDP architecten maakte de plannen en liet deze uitvoeren. Een belangrijke rol was daarbij weggelegd voor architect Frank Smit. Hij onderzocht en tekende verscheidene nog bestaande interieuronderdelen. Het resultaat van dat onderzoek werd onder meer toegepast in het ontwerp van de nieuwe bibliotheekruimte en de keuze van materialen op tal van plaatsen in het gebouw, zoals de tegels in de lichthof en de voegen van de gevels. In samenwerking met het Textiellab in Tilburg werden diverse proeven van nieuwe wandbespanning gemaakt, waarvan Smit de kleur en samenstelling van de garens bepaalde. Een letterlijk en guurlijk hoogtepunt in de restauratie vormde de terugkeer van de vergulde bol in een ring op de spits van de toren.
Dat reconstructies bij restauraties niet zonder slag of stoot tot stand komen laat het voorbeeld van de wandbespanning in de clubzaal zien. De bespanning van velours-frisé, ontworpen door Theo Nieuwenhuis en door de (niet meer bestaande) Hengelosche Trijpweverij gefabriceerd, is een zogenoemd bestanddeel van het rijksmonument. Gezien de zeldzaamheid ervan en de relatief goede conditie diende deze in situ behouden te blijven. Vanwege de verkleuring en slijtage was het echter duidelijk dat dit originele velours in de nieuwe opzet ernstig zou detoneren en niet was te handhaven. De afgelopen jaren was de bespanning wel naar vermogen onderhouden en meermalen gereinigd onder toezicht van monumentenzorg. In nauw overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) vroeg de Koninklijke IGC een omgevingsvergunning aan om de originele velours-frisé af te dekken met een ademende beschermlaag van synthetische stof. De nieuwe bespanning, één op één gereconstrueerd naar het origineel, werd vervolgens op deze afdekking aangebracht. Op andere locaties, zoals in het restaurant, werd een grijswitte versie van de wandbespanning uit de nieuwe bibliotheek aangebracht.

Gebouw Industria geldt tegenwoordig als Kuipers' meesterwerk. Hij vond dat kennelijk zelf ook, getuige de uitgave van een boek over zijn werk. Het werd in het openingsjaar gepubliceerd en gebouw Industria kreeg er met 31 foto's van atelier Merkelbach een prominente plaats in toebedeeld. (7) De serie waarin het boek verscheen, Bibliotheek voor de moderne Hollandsche architectuur, uitgegeven door dr. Gustav Schueler, was nogal omstreden, omdat het door de architecten zelf gesponsorde monografieën betrof en zij destijds niet geacht werden voor zichzelf reclame te maken. Architecten als J.F. Staal en vooral Hoste zorgden er met hun felle reacties op de boekenreeks voor dat de Bond van Nederlandse Architecten (BNA) deze in de ban deed. En passant werden reputaties van collega's die zich wel aan een uitgave hadden bezondigd, zoals A.D.N. van Gendt of A. Jacot, in recensies neergehaald. Het boek van Kuipers werd daarbij ontzien. (8) Mogelijk was Hoste zijn eerdere waarderende woorden voor gebouw Industria nog niet vergeten.

Radboud van Beekum

Voetnoten
1. G. Eijkelboom en G. Vermeer, Berlagiaanse invloeden rond de Middendam in: Binnenstad 280, p. 24-26.
2. Algemeen Handelsblad d.d. 13 december 1912.
3. 'Foeke Kuipers zeventig jaar' in: De Telegraaf, 28 augustus 1941.
4. Naar de inspiratiebronnen voor het ontwerp en de vormgeving van het interieur van Industria is nog weinig onderzoek geadaan. De medewerking van Kuipers aan villa Kareol wordt in de literatuur wel genoemd, maar de precieze invloed van dat interieur op de vormgeving van Industria is een nadere studie waard.
5. De Tijd, 1 mei 1914, verhuisbericht.
6. H. Hoste, 'Architectuur 'Industria' aan den Vijgendam' in: De Telegraaf d.d. 18 april 1916.
7. Foeke Kuipers, architect B.N.A. Amsterdam, Bibliotheek voor de moderne Hollandsche architectuur, tweede deel, a. nr.1, Bussum (dr. Gustav Schueler) 1916.
8. Zie hiervoor: H. Oldewarris, 'De architectuur wordt daarmede niet gebaat. Dr. Gustave Schueler en de Bibliotheek voor de moderne Hollandsche Architectuur' in: De boekenwereld Tijdschrift voor boek en prent, 26(2010)3, p. 130-168.

(Uit: Binnenstad 282/283, juli/augustus/september/oktober 2017)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.