Het interieur van de Oosterkerk

Naar verwachting krijgt de Oosterkerk aan de Wittenburgergracht dit jaar een nieuwe eigenaar. Welke nieuwe bestemming het rijksmonument zal krijgen is nog onbekend. Bij de restauratie en herbestemming van het gebouw in de tachtiger jaren onderging het interieur een metamorfose. Zal een nieuwe bestemming opnieuw tot een ingrijpende aanpassing van het interieur leiden?
Gevel van de Oosterkerk aan de Oostenburgergracht De preekstoel van de Oosterkerk. Foto's: Wim Ruigrok.

In Binnenstad 266 beschreef Henk Verhoef het orgel van de Oosterkerk. Tegenwoordig imponeert naast het orgel vooral de architectuur van de binnenruimte met zijn grote ramen. Tot aan de restauratie en verbouwing in de jaren 1978-1985 beschikte de ruimte bovendien over de complete inventaris uit de bouwtijd, aangevuld met stukken uit latere jaren. Behalve de preekstoel, de twee herenbanken ter weerszijden van de hoofdingang, onder het orgelbalkon, en zes van de oorspronkelijk acht houten psalmborden aan de pijlers resteert hiervan niets meer. Verder is nog een deel van de zerkenvloer aanwezig. De meest in het oog vallende toevoegingen zijn het uit 1871 daterende orgel en twee fraaie koperen oliekronen uit 1835, die eerst een aanpassing ondergingen voor gas- en in 1933 voor elektrische verlichting. Van de oorspronkelijke inrichting en ruimtewerking bestaat nog wel historisch beeldmateriaal.
De Oosterkerk is gebouwd naar het ontwerp van Daniël Stalpaert (1615-1676), die eerder de kerken in 's-Graveland (1657-1658) en Oudshoorn (1663-1665) bouwde. Adriaan Dortsman (1635-1682) voltooide het project. De uitvoering van het werk was in handen van de meestermetselaars Elias Bouman (1635- 1686) en zijn vader Claes Barentsz Bouman (1612-1679), Willem Brederode en diens vader en stadsmetselaar Jan Dilleman Brederode. Op 4 oktober 1669 werden onder de vier hoekpijlers van de kerk de vier eerste stenen gelegd. Na een bouwtijd van ruim twee jaar kwam de Oosterkerk in 1671 gereed.

Inwendig lijkt de Oosterkerk qua ruimtewerking op de Nieuwe Kerk te Haarlem (1649) van architect Jacob van Campen (1596-1657). De plattegrond heeft de vorm van een Grieks kruis, ingeschreven in een vierkant met lagere aanbouwen in de hoeken. Hierdoor lijkt de binnenruimte op het eerste gezicht een vierkante plattegrond te hebben, maar bij nadere beschouwing blijken de vier monumentale zandstenen pijlers met Ionische kapitelen de binnenhoeken van het Grieks kruis te markeren. Op het niveau van de kap manifesteert de kruisvorm zich bovendien duidelijk in de vorm van twee, elkaar kruisende houten tongewelven. De lagere hoekpaviljoens worden afgesloten door gestucte graatgewelven. Een blikvanger in de kerk vormt de zware, omlopende kroonlijst onder de kap, die evenals de pijlers van zandsteen lijkt te zijn, maar in werkelijkheid uit hout bestaat met imitatieschilderwerk. De moderne transparant uitgevoerde dozen met kantoorruimte in de hoeken en tegen de oost- en westgevel verstoren de ruimtelijke werking van de kerk niet.

Zitplaatsenplattegrond van de Oosterkerk, circa 1700 (bijgewerkt 1795 en 1803). Ets en gravure door Daniël Stopendaal, handgekleurd. Op de afbeeldingen van het interieur zijn de dooptuin met preekstoel, de banken langs de wanden en de karakteristieke psalmborden duidelijk te zien. N.B. de aanduiding van de windrichtingen op de plattegrond en onder de interieurafbeeldingen correspondeert niet met de bestaande situatie (Stadsarchief Amsterdam).

Het meubilair

De zitplaatsenplattegrond van omstreeks 1700 geeft de oorspronkelijke indeling van de ruimte weer. Langs de wanden stonden rondom vaste banken opgesteld, onderbroken door de kerkportalen. De twee herenbanken ter weerszijden van het portaal in de oostgevel waren voorzien van luifels, die op zware kolommen rustten. De dooptuin met voorlezerslezenaar en preekstoel bevond zich tussen en voor de westelijke pijlers, met aan de noord-, west- en zuidzijde bankenblokken. Aan iedere pijler hingen twee psalmborden. In de hoofdbeuk stonden, vanwege de graven, geen vaste banken, zoals dat ook in de meeste andere kerken het geval was. Ook na het verbod op het begraven in de kerken in 1829 bleven hier de losse stoelen gehandhaafd. De belangrijkste onderdelen van het meubilair zijn voorzien van symbolische emblemen. De preekstoel bevat rijk gesneden panelen met allegorische voorstellingen van 'Geloof, Hoop en Liefde'. Attributen van het geloof sierden de oorspronkelijke trapleuningen. (1) Palmtakken en slangen met de staart in de bek, symbolen van de overwinning (door het geloof) en het eeuwig leven, komen herhaaldelijk voor op de preekstoel, de psalmborden en het fries boven het noordportaal. Kronen en harpen, als verwijzingen naar Koning David, keren eveneens op verschillende plekken terug, zoals op de verdwenen koperen lezenaar. Boven het noordelijke kerkportaal bevindt zich tenslotte een rijk gesneden fries voorzien van de spreuk 'Prudentes et Innocentes', verwijzend naar Mattheus 10, 16: 'Weest dan voorzichtig gelijk de slangen en oprecht gelijk de duiven'. In het fries zijn dan ook de spiegel, het symbool van voorzichtigheid, een duif en twee gekronkelde slangen weergegeven, omgeven door een Bijbel, psalmboeken, geldbuidels, een duiventros, graanhalmen, lelies, palmtak en een lauwerkrans. Het had weinig gescheeld of P.J. Hamer (1812-1887), architect van de Nederlands- hervormde gemeente van 1839 tot 1879, ontwierp in 1843 een nieuwe preekstoel. Vanwege de hoge kosten zag de kerkvoogdij van dit plan af. In plaats daarvan wijzigde Hamer in 1846 de draagconstructie van het klankbord boven de preekstoel, waarbij de vier kolommen op de hoeken plaatsmaakten voor de huidige gietijzeren steunen. Bij de herenbanken zwenken de lisenen (pilasters zonder kapitelen) aan de onderzijde uit als de steunberen aan de buitenzijde van de kerk. Dit motief verwijst naar de reconstructie van de Tempel van Salomo door de Spaanse Jezuiet Juan Bautista Villalpando, die ook in de Republiek bekend was.
Ter gelegenheid van het 250-jarig bestaan van de kerk in 1921 vervaardigde beeldhouwer Johannes Schröder een gedenksteen van 'zwart gebeitsten' arduinsteen met vergulde letters, omkaderd door een randversiering van zandsteen in rococostijl. Bij deze gelegenheid werd ook het fries boven het noorderportaal geloogd en 'weer keurig hersteld'. Het aflogen van het houtwerk in het interieur komt met enige regelmaat terug in de verslagen van de bouwcommissie. Ook de psalmborden zijn op een onbekend tijdstip geloogd en daarna van een nieuwe donkerbruine afwerklaag voorzien. Op verschillende plekken vallen nog wel resten van verguldsel te ontwaren.

Aanpassingen

Interieur van de Oosterkerk, circa 1960 (Stadsarchief Amsterdam, foto: Bureau Monumentenzorg)

Bij een grote onderhoudsbeurt in de jaren 1827-1829 werd de vloer opgehoogd, werden de preekstoel en alle banken, deuren en portalen van 'lak en verf ontbloot zijnde' geschilderd, bijgekleurd en gelakt en werd de kerk schoongemaakt en gewit. Daarmee ontstond het kleurbeeld dat de kerk tot in de tweede helft van de twintigste eeuw zou behouden. Het is aannemelijk dat – ook al kon ik hiervan geen vermelding vinden – de twee herenbanken met kolommen en luifels bij deze operatie verhuisden naar de plek tussen de twee oostelijke pijlers, waar zij tot de restauratie van de kerk zouden blijven staan. Omdat de banken vóór de psalmborden aan de binnenzijden van deze pijlers kwamen te staan zijn deze toen verwijderd en op de kerkzolder opgeslagen, wat door secretaris Bom in zijn gedenkboek uit 1922 nog gememoreerd wordt. (2) Onbekend is wanneer de twee psalmborden daarna uit de kerk verdwenen zijn.
In 1913 werd de zerkenvloer tien centimeter opgehoogd, bij welke gelegenheid een groot aantal gebroken zerken van plaats verwisselde met gave zerken onder de banken. De vloer bleef ook daarna verzakken. Het ophogen van individuele zerken keert regelmatig terug in de notulen van de bouwcommissie. In 1931 vond laatste ophoging van de vloer plaats. Ook het orgel bleek sterk naar voren over te hellen, zodat de bouwcommissie in 1933 besloot dit op te vijzelen en van een nieuwe steunconstructie te voorzien. Dat ging wel ten koste van de vier fraaie gegalvaniseerde ijzeren kolommen van de firma Zimmer, die plaatsmaakten voor zes met hout beklede ijzeren balken. Bij de jongste restauratie zijn twee van deze stijlen verwijderd.

Verval en restauratie

Nadat de kerk in 1962 op last van het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht wegens de slechte constructieve toestand van het gebouw gesloten werd trad al snel het verval in. Restauratie liet door geldgebrek jaren op zich wachten. Pas in 1978, nadat de kerk aan de gemeente Amsterdam was overgedragen, begonnen eindelijk de voorbereidingen voor de restauratie en herbestemming van de kerk.
Voorafgaand aan de restauratie verwijderde het Gemeentelijk Grondbedrijf de complete inventaris van de kerk en sloeg het deze op. In afwachting van het denitieve inrichtingsplan voor de kerk besloot de gemeente om voorlopig alleen de herenbanken onder het orgel te restaureren. De herplaatsing van de kerkmeubelen keerde als agendapunt voortdurend terug op de bouwvergaderingen, maar een beslissing daaromtrent bleef uit. Mede vanwege de forse overschrijdingen van het restauratiebudget viel uiteindelijk het besluit om de restauratie van het kerkmeubilair te beperken tot de preekstoel en de vaste banken onder het orgelbalkon. Dit leverde een besparing op van een half miljoen gulden. (3)

Glazen paviljoen

Architect P.H. ('Sier') van Rhijn (1922-1989), die eerder het Mozeshuis (1962-1969) ontwierp en samen met architect Ben Spängberg de stations van de Oostlijn van de metro, kreeg de opdracht voor de nieuwe invulling van de kerk. Van Rhijn werkte een groot aantal varianten uit. Bijzonder was het voorstel voor de plaatsing van een glazen zaal op poten, tegenover het orgel, met daarboven een eveneens voor vergaderingen geschikt platform, dat tevens een mooi uitzicht zou bieden op het interieur. Het inbouwprogramma bevatte in alle voorstellen een kelder ten behoeve van archief- en opslagruimten, toiletten, vergaderzalen en technische ruimten. De kantoren zouden bovengronds komen. De constructeur vreesde echter dat een kelder de kerk te zeer zou verzwakken. Inderdaad begonnen, na het verwijderen van de graven en de aanleg van de nieuwe fundering, door heiwerkzaamheden in de omgeving de buitenmuren door te knikken, waarna de plannen in allerijl werden aangepast. Uiteindelijk kwam er geen kelder. Van Rhijn plaatste in de hoeken van het gebouw, achter de pijlers, en op de plek van de verwijderde tochtportalen, zes grotendeels glazen inbouwen. In de middenruimte kwam een glazen paviljoen met een ovale plattegrond.
Van Rhijn achtte het noodzakelijk om in de gevels extra raamopeningen te maken: 'Doordat er binnen in de kerk, rondom tegen de buitenmuren, transparante, gesloten ruimten zijn ontworpen [...] ontstaat de behoefte om in de buitenmuren, in relatie met de genoemde ruimten, ramen aan te brengen die geopend kunnen worden en waardoor uitzicht mogelijk is [...]'. (4) De Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) was echter fel gekant tegen deze aantasting van de gevels. Volgens de RDMZ vormden ze een te grote inbreuk op de nog gave architectuur, die bovendien in strijd was met de introverte opzet van het gebouw. (5) Het negatieve advies leidde tot een brandbrief van het wijkopbouworgaan De Eilanden, de toekomstige gebruiker, aan de minister: 'de afzondering achter dikke muren die de werkers onverbiddelijk scheiden van de buurt waarvoor ze werken, is ons een gruwel'. (6) Het mocht niet baten, de vurig gewenste ramen kwamen er niet. Op 9 maart 1985 nam de buurt de gerestaureerde kerk feestelijk in gebruik.
Na het vertrek van de sociale instellingen uit het gebouw verdween de grootste van de zeven inbouwen, wat de ruimtelijke kwaliteit van het interieur ten goede kwam. Op dit moment heeft de kerk al enige tijd geen vaste huurder. De Stichting Oosterkerk beheert het gebouw en organiseert op regelmatige basis concerten. Door een bijzonder toeval kon de stichting vorig jaar op een veiling één van de ontbrekende psalmborden verwerven. Kort daarna dook ook het laatste psalmbord op. Geprobeerd zal worden om ook dit in de kerk te herplaatsen. Op dit moment staat de kerk opnieuw te koop, nadat eerder pogingen de kerk een andere bestemming te geven op niets uitliepen. De Stichting Oosterkerk volgt de ontwikkelingen op de voet.

David Mulder

Voetnoten:
1. De oorspronkelijke trapleuningen zijn in de periode van leegstand helaas gestolen en nadien vervangen door vrije kopieën.
2. Bom, Hgz., G.D., 'De Oosterkerk te Amsterdam. Geschiedkundig overzicht van den bouw van, en den dienst in deze kerk, van 1659 tot heden […]', Amsterdam 1922.
3. Het is mij tot op heden niet gelukt te achterhalen wat er daarna met het meubilair gebeurde.
4. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), pandenarchief. P.H. van Rhijn, 'Toelichting op enkele architectonische aspecten in verband met de restauratie en functieverandering van de Oosterkerk te Amsterdam', mei 1980.
5. Idem, notulen bouwvergadering 27-2-1980.
6. Ibid, brief Wijkopbouworgaan 'de Eilanden' dd. 8 april 1982 aan de minister van CRM.

(Uit: Binnenstad 280, maart/april 2017)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.