Stad ten onder aan eigen succes?

Het College van B & W bracht onder verantwoordelijkheid van wethouder Ollongren het rapport Stad in Balans uit. (1) Dat is het antwoord van het gemeentebestuur op een probleem dat inmiddels breed wordt gevoeld: de toenemende drukte en de dreiging dat de stad uit 'balans' raakt. Het gaat bij de balans dus niet om de drukte op zich, maar het gevaar dat het evenwicht tussen wonen, werken en verblijven wordt verstoord, kortom dat de stad straks geen 'echte' stad meer is.

De 'fun-city'

Gezicht vanaf de Oude Kerk naar de Nicolaaskerk met linksboven het Centraal Station (foto: Wim Ruigrok)

Een probleem is al meteen dat het College de discussie tracht te verleggen van de balans naar de drukte. Het document legt veel nadruk op de drukte en stelt vast dat Amsterdammers daarvoor zélf verantwoordelijk zijn. Maatregelen worden dus gezocht in het leefbaar houden van de stad door evenementen over de gehele stad te verspreiden. Daarmee maakt het College het in andere stadsdelen net zo druk als het nu al in de binnenstad is, aangezien de onderliggende groei groot is, als autonoom wordt beschouwd en niet tegen te houden is. Sterker, het College zegt dat we blij moeten zijn met het 'succes' van de stad Amsterdam. Het gaat goed met de stad.
Er is, zegt het rapport, ook niets nieuws onder de zon. Wat er momenteel gaande is, noemt het College een 'schaalsprong', namelijk een plotselinge overgang van de moderne stad, van fabrieken en arbeidersbuurten, naar een kennisstad, gekenmerkt door creatieve startup-ondernemingen. Volgens het document groeit de stad niet geleidelijk, maar met plotselinge sprongen voorwaarts. Eerdere voorbeelden zijn de overgang van de 17de-eeuwse koopmansstad naar een industriestad, die eind 19de eeuw plaatsvond, en de transformatie van de industriestad naar de moderne stad, waarmee we in de 20ste eeuw werden geconfronteerd. Wat echter wordt vergeten is dat de eerdere schaalsprongen een grote toename in de bevolking impliceerde als gevolg van stadsuitbreidingen, terwijl de huidige ontwikkeling vooral een groei van het aantal bezoekers betreft, terwijl de groei van de bevolking daar dramatisch bij achter blijft. Bovendien is de kennisstad allang een feit. We hebben nu te maken met de ontwikkeling van een 'fun-city' die in de plaats dreigt te komen van de kennisstad. Dit is een ontwikkeling die we nooit eerder hebben gezien, een trendbreuk, namelijk de teloorgang van de essentiële kenmerken wat een stad van oudsher een stad maakt, de stedelijke mix van wonen, werken en verblijven.

De 'disbalans' in de stad

Koningsdag 2015. Ook gezellige drukte loopt soms tegen zijn grenzen aan.

Wat het startdocument verzuimt is de mate van disbalans in kaart te brengen. Het document gaat voorbij aan het feit dat het aantal bezoekers véél meer stijgt dan het aantal bewoners, waardoor de balans wordt verstoord. Er zijn nu 7,2 miljoen geregistreerde overnachtende hotelbezoekers; in 2020 zouden dat er meer dan 10 miljoen kunnen zijn, terwijl het aantal inwoners thans 811.000 bedraagt en in 2020 niet meer dan 870.000. Met andere woorden de verhouding overnachtingen / inwoners, neemt binnen vijf jaar toe van 8,8 naar naar 11,5. In het rapport van Hodes was een maat voor disbalans wél expliciet opgenomen. (2) Uit dit rapport bleek dat Amsterdam nu al het meest uit balans is, vergeleken met andere Europese hoofdsteden. De oorzaak daarvan is de kleinschaligheid die Amsterdam kenmerkt, hetgeen tot uitdrukking komt in het lage inwonersaantal, waardoor het massatoerisme een relatief groter effect heeft dan dat in andere steden het geval is. Het is dan ook geen toeval dat in kleinschalige steden als Amsterdam en Barcelona het overnemen van de stad door bezoekers - in de openbare ruimte, in het openbaar vervoer maar ook in de verkeersruimte in en rondom woningen - het meest wordt gevoeld.
Doordat het startdocument niet over de balans, laat staan over gebrek aan balans gaat, worden niet de juiste vragen gesteld. Er worden geen vragen gesteld als: Hoeveel drukte kan onze kleinschalige stad aan? Hoe bepaal je de balans tussen bezoekers, bewoners en ondernemers?
Ook worden de maatschappelijke kosten van de disbalans niet in kaart gebracht, terwijl wél de opbrengsten van het toerisme worden benoemd. Over het algemeen gesproken wordt het economische belang van het toerisme zwaar overschat. Tegelijkertijd wordt verzuimd te onderzoeken wat de bewoners de stad opleveren. Die geven immers vrijwel hun hele inkomen in de stad uit en schaffen ook hypotheken aan om huizen te kopen en in stand te houden. Wat zijn de baten en de lasten wanneer de binnenstad van een gemengde woon-werk-buurt transformeert in een toeristisch pretpark? Met andere woorden: Wat gaat het de stad kosten wanneer de bewoners de stad de rug toekeren?
In plaats van dit soort vragen te stellen en keuzes te maken om de groeiende disbalans tegen te gaan, omarmt het College het succes van de stad en wil er maximaal van profiteren om de stad uit te breiden. Er worden zelfs 'hoogbouwmilieu's buiten het Unesco Werelderfgoed' in het vooruitzicht gesteld. De stad moet volgens het startdocument uitgroeien tot een metropool en de belangen zijn aan dat megalomane streven volledig ondergeschikt. Als je het niet bevalt, moet je maar vertrekken, of in een hoogbouwmilieu gaan wonen. In feite is wat het College zegt niets anders als wat haar voorganger in de jaren zeventig zei: de binnenstad is niet van de bewoners.

Wat is het succes van de stad?

De belangrijkste kritiek die op het document naar voren gebracht kan worden, is dat het document niet inzichtelijk maakt waar het succes van de stad eigenlijk vandaan komt. Het document noemt als oorzaken voor het succes van de stad achtereenvolgens het 'compacte stad'-beleid, de kenniseconomie, de digitale revolutie en de ontdekking van de stad als ontmoetingsplaats. Tenslotte is het succes mede te danken, schrijft het College, aan de talloze investeringen die particulieren en instellingen tot aan de jaren tachtig hebben gedaan. Daardoor is de waarde van het cultureel erfgoed gestegen en de aantrekkelijkheid van de stad aanzienlijk toegenomen, hetgeen de stad kon verzilveren in de jaren tachtig en daarna.
Wat hier als laatste factor is genoemd, is in werkelijkheid de cruciale factor achter het succes van de binnenstad en daarmee van de stad als geheel. Het betreft een factor die uniek is voor en eigen is aan Amsterdam. De kenniseconomie en de digitale revolutie zijn helemaal niet uniek voor Amsterdam en verklaren dus ook niet waarom Amsterdam veel succesvoller is dan andere steden in binnen- en buitenland die ook een historische binnenstad hebben. Het succes van de stad is niet vanzelfsprekend. Het is al eerder gebeurd dat niemand meer wilde wonen in de binnenstad, namelijk in de tweede helft van de twintigste eeuw, met name in de jaren zestig en zeventig, als gevolg van een desastreus gemeentebeleid. Er werd toen ook al een strijd gevoerd over de vraag van wie de binnenstad eigenlijk is. Het gemeentebeleid had de binnenstad bestemd als zakencentrum waar bewoners niets te zoeken hebben - een consequentie van het denken van de functionele stad dat ten grondslag lag aan het Algemeen Uitbreidingsplan 1935. De oude stad werd gezien als onhygiënisch en ongezond en moest plaatsmaken voor een zakencentrum zonder bewoners. Dat de Amsterdamse binnenstad werd gerestaureerd, was te danken aan monumentenzorgers als Geurt Brinkgreve en Ruud Meischke, die daarmee de basis legden voor het latere succes van Amsterdam. (3) In de periode 1960-1985 nam de bevolking van monumentale steden af. Zo verloor Amsterdam een kwart van zijn bevolking en deze aderlating is onze stad nog steeds niet te boven gekomen. De strijd die tegen het verwoestende gemeentebeleid werd gevoerd, leidde uiteindelijk tot het 'compacte stad'-beleid, een totale omslag van het grootschalige naar het kleinschalige denken. (4) Voortaan werd niet functiescheiding, maar functiemenging gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor de aantrekkelijkheid en het succes van de stad. Het startdocument begrijpt niets van het belang van deze omslag voor het succes van de stad.

New ideas occur in old buildings

In de literatuur is er wel het een en ander bekend over de factoren die het succes van bepaalde steden verklaren, in relatie tot bepaalde andere steden. Jane Jacobs begreep al in 1961 waarom oude steden zoveel aantrekkelijker en succesvoller zijn dan nieuwe op moderne stedenbouw gebaseerde nieuwbouwwijken. (5) De vitaliteit van de stad is volgens Jacobs het gevolg van het samengaan van functies. Vooral kleine bedrijvigheid komt in de stad tot ontwikkeling, omdat er voldoende mensen dicht op elkaar wonen en werken. Zodra de afstanden groter worden, neemt de diversiteit direct af. Echter: diversiteit treedt alleen op wanneer aan een viertal voorwaarden is voldaan: een gemengde functie, kleine bouwblokken, een mix van oude en nieuwe gebouwen en een voldoende grote concentratie van mensen en gebouwen. De Amsterdamse binnenstad voldoet aan deze vier eisen en is dus potentieel een stad die succesvol kan zijn.
Richard Florida bouwde 2002 voort op het werk van Jacobs en voorspelde dat de 'creatieve klasse' de belangrijkste factor in de economische groei zou worden en kreeg daarin gelijk. (6) Volgens hem hebben hoog opgeleide creatieve mensen een hekel aan de narigheid van slaapsteden; ze willen in leuke steden wonen. Florida legde uit wat Jacobs bedoelde toen zij schreef: “New ideas occur in old buildings”. Jacobs voorspelde de aantrekkingskracht van oude steden voor de 'creatieve klasse' die eigenlijk alleen een laptop en een internetverbinding nodig hebben om te kunnen werken en liefst een cafeetje waar je cappuccino kan drinken en je je collega's kunt ontmoeten. Echter, Jacobs voorspelde ook al dat een stad aan haar eigen succes ten onder kan gaan wanneer de populariteit tot een overspannen huizenmarkt leidt met als gevolg hoge huren en koopprijzen. De oude gebouwen worden onbetaalbaar en de diversiteit aan winkels en bewoners neemt af. De leuke winkels, bedrijfjes en bewoners verplaatsen zich naar andere stadsdelen. De 'creatieve klasse', die de basis vormt voor het succes van de stad, voelt zich aangetrokken tot de historische binnenstad, maar gedijt niet in een oververhitte en dure toeristenstad. Als steden niet meer leuk of betaalbaar zijn, verdwijnen de bewoners, waaronder ook veel creatieve ondernemers, naar de buitenwijken of zelfs naar andere steden.

Kantelpunt voor het succes is inmiddels bereikt

Uit een recent onderzoek van onderzoeksbureau Marlet, gepubliceerd in de 'Balans voor gemeenten 2015', blijkt dat monumentale steden sinds 1985 weer in bevolkingsaantal groeien, sterker: alléén monumentale steden groeien. (7) Uit de berekeningen van Marlet volgt dat de aanwezigheid van monumenten de populariteit van steden verklaart. Marlet concludeert dat monumenten van groot belang zijn voor de stad, omdat mensen om die reden graag in de stad wonen, veel minder omdat ze om die reden graag een stad bezoeken. De relevantie van deze inzichten voor de balansdiscussie is glashelder. Een gemeentebeleid dat inzet op de bevordering van het toerisme slaat de basis weg onder het succes van de stad. Immers, dat succes is gemaakt door mensen die ervoor kiezen om te wonen in een historische binnenstad en bereid zijn een groot deel van hun inkomen uit te geven aan het onderhoud van de monumenten waaruit die binnenstad bestaat. De bewoners geven bovendien veel geld uit in de winkels en de horeca van de stad. Verder blijkt het te gaan om een hoogopgeleide creatieve beroepsbevolking die zelf werkgelegenheid creëert of bedrijven aantrekt.
Deze bewoners worden daarvoor beloond met bezoekers uit binnen- en buitenland. Ze krijgen er verder niets voor terug, alleen maar drukte en overlast, zelfs niet eens de dankbaarheid van het stadsbestuur. Een gemeentebestuur dat er alles op zet om meer toeristen te trekken ten koste van het woon- en werkklimaat van de bewoners en de ondernemers loopt het risico de aantrekkelijkheid van de stad voor haar bewoners te ondermijnen, met catastrofale gevolgen voor het competitieve succes van de stad ten opzichte van andere steden.
De uitverkoop van de binnenstad maakt daarmee een einde aan het succes van Amsterdam.

Walther Schoonenberg

Voetnoten:
(1) Het rapport is hier te downloaden.
(2) Stephen Hodes, Amsterdam. Inspelen op de toekomst, Amsterdam 2015
(3) Vincent van Rossem, Alarm in Amsterdam, Binnenstad 270 (mei/juni 2015)
(4) Dr. Richter Roegholt, Amsterdam na 1900, Amsterdam 1993
(5) Jane Jacobs, The death and life of great American Cities, New York 1961
(6) Richard Florida, The Rise of the Creative Class: And How it's transforming work, leisure, community and everyday life, New York, 2002
(7) G. Marlet, R. Ponds, J. Poort, C. van Woerkens, 'De monumentale stad', Atlas voor gemeenten 2015, Nijmegen: VOC uitgevers, 2015. Zie ook: Walther Schoonenberg, Alléén de monumentale stad is succesvol, Binnenstad 271 (juli/augustus 2015).

(Uit: Binnenstad 272, sep./okt. 2015)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er is momenteel 1 reactie op dit artikel.

Uitstekend en helder stuk! Droevig ook trouwens...

 Richard van Laar 10/11/2015 18:51:57

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.