Boekbespreking

Jan Frederik Staal (1879-1940)

J.F. Staal was een uitzonderlijk getalenteerde architect, hij kon eigenlijk alles en had samen met zijn compagnon A.J. Kropholler (1881-1973) al op jeugdige leeftijd een imposant oeuvre gebouwd. Toch is het hem nooit gelukt om een gebouw te maken dat aangeduid kan worden als een architectonische mijlpaal. De pioniers van de Amsterdamse School, Van der Meij, De Klerk en Kramer, waren van zijn leeftijd, maar zij hadden op het bureau van Ed. Cuypers geleerd om ongebaande wegen te gaan (Binnenstad 269). Jan Duiker, de grondlegger van het Amsterdamse modernisme, was tien jaar jonger. Staal ging een andere weg en kwam via H.P. Berlage en de Amsterdamse School tenslotte toch in min of meer modernistisch vaarwater terecht. De 'Wolkenkrabber' in Amsterdam Zuid (1926-1932) is daarvan het bekendste voorbeeld.
Het Bonas-boekje over J.F. Staal met op de voorzijde de 'Wolkenkrabber'

Het bureau van Kropholler en Staal (1903-1909) maakte een vliegende start dankzij Staal senior (1844-1912) die een groot aannemersbedrijf bestierde: Staal & Haalmeijer. Dit bedrijf had voor de verzekeringsmaatschappij 'De Utrecht' de winkelgalerij aan de Raadhuisstraat gebouwd, een ontwerp van het bureau Van Gendt en Zonen. Klaarblijkelijk wilde deze opdrachtgever de nog zeer jeugdige zoon van de aannemer wel een kans bieden. Staal en Kropholler bouwden eerst een bijkantoor voor de verzekeraar in Leeuwarden (1903) en direct daarna het enorme kantoorgebouw Damrak 28-30 (1903-1905). Tegelijkertijd realiseerden zij de verbouwing van een winkel op de hoek van de Prinsengracht en de Nieuwe Spiegelstraat, waarvan het interieur zowaar gaaf bewaard is gebleven. Daarna volgde een derde opdracht van 'De Utrecht': Raadhuisstraat 46-50 (1904-1907). Ook het inmiddels verdwenen Hotel Palais Royal op de hoek van de Paleisstraat en de Nieuwezijds Voorburgwal moet voor de beginnende architecten een opsteker zijn geweest. Dit zeer beeldbepalende gebouw stond op een markant punt in de stad. Het gehele bouwblok is in 1925 gesloopt voor de bouw van het foeilelijke Rijkskantoor voor het Geld- en Telefoonbedrijf. Vervolgens kreeg het bureau andermaal een mooie opdracht van 'De Utrecht', voor een tweede gebouw, Damrak 26, naast het nog maar net opgeleverde Damrak 28-30. Het gezamenlijke werk van Kropholler en Staal werd afgesloten met een aantal kleinere bouwwerken, hoewel voor veel Amsterdamse architecten het winkel- en bedrijfsgebouw Heiligeweg 21-25 nog een heel dankbare opgave zou zijn geweest. Wat opvalt in deze imposante reeks ontwerpen is de volstrekte desinteresse van beide ontwerpers voor stijl. Het lukt niet om hun werk stilistisch te duiden, zoals kunsthistorici dat graag doen. Zelfs beide gebouwen voor 'De Utrecht' aan het Damrak, direct na elkaar ontworpen, verschillen sterk. Ook het woord 'zoektocht' is in dit verband onbevredigend omdat er dan toch sprake zou moeten zijn van enige ontwikkeling. In die jaren was er natuurlijk ook sprake van een zekere anarchie - of verwarring - in de hoofdstedelijke bouwkunst. Het tijdperk van de Hollandse neorenaissance was voorgoed voorbij en niemand wist hoe het verder moest. Het beursgebouw van H.P. Berlage, geopend in 1903, leek in deze duisternis een lichtend baken, maar al snel zou blijken dat Berlage geen nieuwe stijl had geintroduceerd maar iets dat veel moeilijker was. Ook Kropholler en Staal hebben duidelijk goed naar de Beurs gekeken. Gedurende de laatste twee jaren van hun samenwerking, 1908 en 1909, realiseerden zij een aantal ontwerpen die in hun vormentaal sterk aan Berlage doen denken, onder andere een stalgebouw, Plantage Lepellaan 5, en een kantoorgebouw, Damrak 98.

Emmalaan 10 en 8 (foto Wim Ruigrok) Koningslaan 54-56, voltooid in 1912
(foto Wim Ruigrok)

Berlage?

Nadat hij zich in 1910 als zelfstandig architect gevestigd had, zette Staal deze ontwikkeling voort met een gebouw voor de tegelhandelaar A. Heystee, Reguliersdwarsstraat 108-114, en herenhuizen in de Willemsparkbuurt, deels voor ontwikkelaars, deels voor particuliere opdrachtgevers. Zijn worsteling met Berlage vormt een fascinerende voetnoot bij de geschiedenis van de Beurs. Het gebouw in de Reguliersdwarsstraat uit 1910 is nog een regelrechte verwijzing naar het grote voorbeeld, een dappere maar misschien ook wat ondoordachte poging. Die simpele oplossing voldeed natuurlijk niet voor de herenhuizen in het Willemspark. Het programma van eisen maakte dat onmogelijk, zodat de ontwerper werd gedwongen om de hand van de leermeester los te laten en zich te wagen aan een interpretatie van Berlage. Tegelijk met het gebouw voor de tegelhandelaar ontwierp hij Oranje Nassaulaan 52-54-56, drie dubbele herenhuizen onder een kap. Deze architectuur herinnert duidelijk aan Berlage, in sommige details en in het wat strenge metselwerk, maar vooral omdat zij niet gemakzuchtig historiseert als dat zo uitkomt. Hier bewees Staal dat hij een echte architect was. Hij schroomde overigens niet om de gevels min of meer symmetrisch te maken en ontwierp ook erkers aan de achtergevel om de ontwikkelaar tevreden te stellen. Zo is een opmerkelijk compromis tot stand gekomen tussen het rationalisme van Berlage en de toenmalige woningbouw voor de markt.

Een tweede ontwerp volgde in 1911, voor particuliere opdrachtgevers, Emmalaan 7 en 9. Deze dubbele villa is wat stijfjes en doet denken aan het latere werk van Kropholler, die altijd een Berlage epigoon is gebleven. Emmaplein 2 – Emmalaan 8 en 10 is een groot gebouw met drie herenhuizen onder twee kappen. De foto die kort na de oplevering is gemaakt toont een waar kasteel, dat zeker in deze omgeving nog eens duidelijk maakte dat het rationalisme van Berlage geen allemansvriend was, terwijl het toch een commercieel woningbouwproject betrof, met conventionele plattegronden. Klaarblijkelijk dacht de ontwikkelaar dat hij deze wat grimmige huizen wel aan de man kon brengen. Het was Staal wederom gelukt om zich te verhouden tot Berlage. Oranje Nassaulaan 46-48-50 uit 1911, weer drie dubbele herenhuizen onder een kap, vertoont overeenkomsten met de eerder gerealiseerde nummers 52-54-56, maar is breder en lager en maakt zodoende een minder ongenaakbare indruk.

Het meest fascinerende ontwerp uit deze jaren is Koningslaan 54-56 dat in 1912 voltooid werd, twee herenhuizen onder een kap. Natuurlijk verraadt de detaillering de bouwtijd en in die destijds moderne detaillering is de invloed van Berlage weer herkenbaar, maar toch is dit bijna tijdloze architectuur. Een vergelijking met de huizen uit 1904 van K.P.C. de Bazel (1869-1923), Koningslaan 14-16, leert wat de verschillen zijn. De Bazel historiseert niet echt maar neigt toch naar een oudbakken monumentaliteit, terwijl ook zijn interieurs de geest van een voorbije tijd ademen. Staal heeft juist gestreefd naar een wat informele architectuur, die meer doet denken aan een villa, waarbij hij het grote volume met ware meesterhand heeft geleed. De schitterende hal van Koningslaan 54, een rijksmonument, is gaaf bewaard gebleven en laat zien hoe groot de invloed was van het moderne Engelse landhuis.

De Amsterdamse School

Voor Staal eindigde het tijdperk Berlage in 1913, met het gebouw voor de Amsterdamsche Handelsbank, Herengracht 545-549, overigens in opdracht van A. Heystee. De functie van dit gebouw vereiste uiteraard een zekere soliditeit en deftigheid, dat hoorde bij een bank. Het ontwerp voorzag in een rijk gedecoreerde ingang en een streng zakelijke gevel. In 1915 schakelde Staal over op de Amsterdamse School, met een spectaculaire winkelpui, Kalverstraat 115, die helaas verdwenen is. Waarschijnlijk was de vormentaal van Berlage hem gaan vervelen en net als vele anderen was hij onder de indruk van het Scheepvaarthuis, waarmee Van der Meij, De Klerk en Kramer het visitekaartje van de nieuwe stijl hadden afgegeven. In 1917 leverde Staal een belangrijke bijdrage aan Park Meerwijk in Bergen. Deze villawijk was een ware demonstratie van de mogelijkheden die de Amsterdamse School bood om huizen te bouwen die niet getuigden van de heersende burgerlijkheid. Staal raakte betrokken omdat Heystee optrad als ontwikkelaar. Hij maakte een verkaveling en selecteerde enige architecten, zelf bouwde hij drie geschakelde villa's en twee vrijstaande huizen. Bij de bouw rezen tal van problemen zodat Staal achteraf bepaald niet gelukkig was met de onderneming. Vergeleken met de oerdegelijke huizen die hij in de Willemsparkbuurt had gerealiseerd, waren de huisjes in Bergen inderdaad een gevaarlijk experiment, zeker in de ogen van de zoon van een gerenommeerde aannemer. Heystee ging failliet. Toch is Park Meerwijk bijzonder interessant. Bij experimenten gaat natuurlijk altijd iets mis in de detaillering, maar men kan toch wel stellen dat de Nederlandse villabouw door dit project is wakker geschud, zo niet revolutionair vernieuwd. Als het oeuvre van Staal een architectonische mijlpaal kent dan is het Park Meerwijk.

Het meest merkwaardige is natuurlijk dat Staal zich na zijn ommezwaai meteen manifesteerde in de voorhoede van de Amsterdamse School. Enkele jaren later, toen duidelijk werd dat de nieuwe architectuur ook een stedenbouwkundige doorbraak met zich meebracht, namelijk de moderne straatwand als expressie van de massawoningbouw, toonde hij zich al met zijn eerste ontwerp een virtuoos in het genre. Het blok aan de J.M. Coenenstraat (1919-1924) volgde direct na de drie befaamde blokken van De Klerk in de Spaarndammerbuurt en ging een stap verder. Meer nog dan De Klerk toonde Staal de oneindigheid van de moderne stad, de herhaling van een woningtype. In 1925 ontwierp hij twee straatwanden voor de Jan Evertsenstraat, tussen de Admiralengracht en het Mercatorplein, die eveneens getuigen van scherp inzicht in de stedenbouw van de Amsterdamse Ring 20-40.

Met de Jan Evertsenstraat en het paviljoen op de wereldtentoonstelling in Parijs kwam na tien opwindende jaren een einde aan het tijdperk van de Amsterdamse School, althans voor Staal. Gaandeweg wendde hij zich tot het modernisme, met de reeds genoemde 'Wolkenkrabber' als eerste resultaat. Gedurende de tien jaren die hem restten, ontstond telkens weer verrassend werk, zoals het Telegraafgebouw aan de Nieuwezijds Voorburgwal (1927-1930), 'De Joodsche Invalide' aan het Weesperplein (1934-1936) en het woningbouwproject Apollolaan - Beethovenstraat - Corellistraat (1937-1938).

Adieu Bonas

Met dit deel komt treurig genoeg een einde aan de onvolprezen Bonas-reeks, die is uitgegroeid tot een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse architectuurgeschiedschrijving. De auteur, Hans Willem Bakx, heeft het lastig te doorgronden werk van Staal voor andere onderzoekers toegankelijk gemaakt. Veel moeilijke vragen blijven onbeantwoord, maar dat was nooit de pretentie van de Bonas-reeks, het gaat om een inleiding en een catalogus. Nu ook architectuurhistorici afscheid hebben genomen van het modernistische gedachtegoed en de bijbehorende dogmatiek, verdient juist het werk van Staal aandacht, omdat hij een goede architect was, die echter niet paste in de gangbare tweedeling van gevaarlijke reactionaire gekken en heil brengende modernistische profeten. Wat betekent zijn vroege werk eigenlijk? Hoe berlagiaans zijn de herenhuizen in het Willemspark? Is die vraag eigenlijk wel goed geformuleerd? Zijn een handvol details van Berlage genoeg om deze huizen zinvol te duiden? Waarom is de Weissenhof Siedlung wereldberoemd geworden maar Park Meerwijk niet? Als het prijsvraagontwerp voor het operagebouw op het Museumplein (1925-1928) was gerealiseerd, zou Staal dan een ereplaats hebben gekregen in de geschiedenis van de Amsterdamse bouwkunst? Mede dankzij de Bonas reeks is er nog veel werk te doen voor toekomstige architectuurhistorici.

Vincent van Rossem

Hans Willem Bakx. Jan Frederik Staal (1879-1940). De wil van het gebouw en de wil van de tijd, Rotterdam (Bonas) 2015. Prijs: € 29,50

(Uit: Binnenstad 271, juli/augustus 2015)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.