XXXIX. Gevels op vlucht

Het voorover bouwen van historische gevels is een bijzonder detail, dat bij iedereen tot de verbeelding spreekt. Waarom werden gevels in het westen van Nederland door onze voorvaderen ‘op vlucht’ gebouwd? Deze gevels zijn niet verzakt, zoals sommige mensen denken, maar leunen bewust voorover. Er is al veel over dit onderwerp geschreven – waarbij soms merkwaardige verklaringen en historische argumenten worden genoemd – maar tot nu toe zijn er nog steeds geen eenduidige verklaringen voor deze bijzondere bouwwijze gevonden. De argumenten worden hetzij uit esthetische architectuur-historische oogpunt hetzij uit de meer praktische, bouwkundige kant benaderd. Een goed onderwerp dus om alle opvattingen nog eens nader te belichten.

Oudheid en Renaissance

Tek. 1 Tek. 2

Vitruvius, de Romeinse bouwmeester uit de eerste eeuw voor Christus, schrijft onder andere in zijn Handboek bouwkunde over het overhellen van frontons boven de zuilkapitelen. In boek III schrijft hij over de bouw van een ionische tempel: ‘Alle bouwdelen die boven de zuilkapitelen zullen oprijzen, te weten architraaf, fries, kroonlijst, timpaan, fronton, en plastieken moeten elk een twaalfde deel van hun eigen hoogte naar voren neigen. Wanneer we namelijk tegenover de voorgevel staan en er twee lijnen vanaf het oog worden getrokken, waarvan de ene het laagste deel van het bouwwerk raakt en de andere het hoogste, zal de lijn die het hoogste deel raakt langer lijken. Hoe verder nu de gezichtslijn naar het hogere bouwdeel doorloopt, des te meer geeft hij het een aanblik alsof het achterover helt. Wanneer deze delen echter, zoals boven beschreven, naar voren neigen, zullen ze voor het oog juist loodrecht en zuiver haaks lijken’ (tek.1). De Renaissance architectuurhistoricus Serlio leefde van 1475-1554. Serlio’s zijn boekwerk in vijf delen over de klassieke en de renaissance-architectuur is in Nederland van grote invloed geweest. Hij baseerde zijn theorie op Vitruvius, maar paste daarnaast de theorie aan de moderne behoefte. In zijn boek I geeft hij aan dat de architect veel edele kunsten moet beheersen, waarvan de geometrie (de wiskundige leer van de hoekverhoudingen) de meest noodzakelijke is. Over het naar voren bouwen valt niets te vinden, wel maakt hij in een tekening met eveneens twaalf zichtlijnen duidelijk, dat als je voor een gevel staat er een oplopende reeks ontstaat met naar boven toe steeds groter wordende delen, die van beneden even groot lijken (tek. 2). Dit boek werd in het Nederlands vertaald door Pieter Coecke van Aalst (1537-1550) en pas in Amsterdam in 1616 herdrukt en uitgegeven.

Zestiende en zeventiende eeuw

Tek. 3 Tek. 4
Foto 1: Begijnhof 34 Foto 2: OZ Voorburgwal 14

In 1532 werd een bepaling aan de nieuwe Amsterdamse bouwverordening toegevoegd, waarbij zowel uitkragingen van houten en stenen gevelgedeelten, als het op vlucht bouwen van gevels aan een maximale maat werden gebonden. Gevels mochten maximaal 4 Amsterdamse duim op een roede voorover hellen (4 x 0.0257 m op 3,6807 m of wel circa 2,7 cm op 1 m) Blijkbaar werden ruim voor die tijd al gevels op vlucht gebouwd en was een regulering noodzakelijk geworden. Van een beïnvloeding door de geschriften van de renaissance architecten kan nog geen sprake zijn geweest. Bij de restauratie van het houten huis Begijnhof 34 (1528) (foto 1) bleek dat de uitkragingen korte balkstukjes of ‘blokkeels’ zijn. De constructie bevond zich geheel in het op vlucht staande gevel vlak (tek. 3). Dit in tegen stelling tot de Duitse vakwerkbouw, Maastricht, Antwerpen en Brugge, waarbij de vloeren door het gevelvlak staken. Bij de algemene herziening in 1565 van de Amsterdamse bouwverordening werden de bepalingen van 1532 daarin opgenomen, waarbij men niet meer zal moeten uitsteken op de ‘blockeels’ dan een Leidsesteen van zeven duim. Ook werden de hoekhuizen apart genoemd. Voor overstekken aan de zijgevels was daarbij de goedkeuring van de burgemeesters nodig.

Afb. 1: Ontwerp van een woonhui uit 1678, toegeschreven aan Cornelis Danckertsz. Foto 3: Singel 83-85

Een doel van de overstekken moet zijn geweest de even kostbare als kwetsbare beglazing van glas-in–lood panelen te beschermen. Het voordeel van een gering overstek en het bouwen op vlucht, zoals uit de keur van 1532, was dat de lichtinval minder gehinderd werd dan bij grote uitkragingen. Toen de gevels boven houten puien in baksteen werden uitgevoerd bleven de keuren van het op vlucht bouwen hierop ook van toepassing. De oudste panden gemeten max. circa 2,5 cm op 1 m. De menging van hout- en steenconstructies kan geleid hebben tot het bouwen op vlucht, zie O.Z. Voorburgwal 14 uit 1605 (foto 2).

Vooral ‘dunne’ gevels met houten kozijnen werden in het westen zo gebouwd, terwijl stenen huizen met natuurstenen kruiskozijnen in het oosten en zuiden van Nederland te lood werden uitgevoerd. Bovendien vergrootte het, bij houten kruiskozijnen die voor in het gevelvlak werden geplaatst, de waterdichtheid van de glas –in lood-ramen. De achtergevels werden daarin tegen wel te lood gebouwd, maar de vensters in die gevels waren kleiner en beperkt in aantal (afb. 1), tekenvoorbeeld ontwerp uit 1678, later toegeschreven aan Cornelis Danckertsz. De hoekhuizen met gevels aan twee straten of grachten werden duidelijk tweezijdig voorover gebouwd, zie Singel 83-85 uit (1672) (foto 3).

Achttiende eeuw

Afb. 2: Afbeelding uit Adrianus Erzey, Architectura of Bouwkunst, 1777 Foto 4: Singel 159 hoek Torensteeg

Het bouwen op vlucht in deze eeuw werd minder ver voorover uitgevoerd. Meestal 2 cm of 1,8 cm op 1 m. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het bouwen van steeds hogere gevels, zie Singel 159 hoek torensteeg (circa 1720) (foto 4). Adrianus Erzey leermeester in Wis- en Bouwkunde tekende in zijn boek Architectura of Bouwkunst in 1777 als voorbeeld een langsdoorsnede van een grachtenhuis. Hierbij staat de voorgevel op vlucht, maar de binnenplaats gevels en achtergevel staan te lood (afb. 2). Een andere geleerde bouwmeester Jaques Berquin in zijn boek Architectura of wiskunstige verhandeling uit 1789. Spreekt onder andere over definities en algemene kundigheden ‘Hoe meerder vlugt men aan Muuren geeft, hoe meer verzwakking in ’t Gebouw’. Tevens geeft hij aan dat ‘De Voorkanten van de Stoepen haar harpstukken, hebben vlugt gelyk de Gevels’. In een andere definitie geeft hij aan hoe er van een gezichthoek gekeken moet worden naar de gevel (tek. 4). In een heel betoog schrijft hij hoe je met een Winkelhaak met de 90 graden hoek aan het oog een gevel of gevelornament kunt bekijken, maar geeft geen relatie aan met het op vlucht bouwen.

Vele onjuiste verklaringen

Afb. 3: Serlio

Er zijn een aantal onjuiste veronderstellingen in omloop die het bouwen op vlucht verklaren.
A) Men wilde ruimtelijk op de verdiepingen het vloeroppervlak vergroten of behouden bij het vervangen van houten gevels. Onjuist want het huiselijk leven speelde zich vooral op de begane grond af en niet op de verdiepingen. Dit lijkt geen steekhoudende argument.
B) Men kan beter hijsen bij een op vlucht staande gevel. Waar maar de hijsbalken zijn typisch Amsterdams en komen pas rond 1600 in gebruik.
C) Door het bouwen naast houten gevels werden de bakstenengevels ook op vlucht gebouwd. Onjuist want in de hele grachtengordel zijn alle huizen destijds voorover gebouwd.
D) De gevels zijn zo gebouwd om inwateren te voorkomen. Hoe kan het dan dat achtergevels op het westen gewoon te lood werden gebouwd?
E) Een optische correctie tegen het esthetisch achterovervallen van de gevels volgens onder andere Serlio, is tot heden niet bewezen (afb. 3). Wel staat in een keur te Leiden uit 1612 dat de gevels ‘opgaende straetwaerts over zullen hangen drie voet een duym’. Deze keur was meer bedoeld voor het hele straatbeeld, zodat de gevels evenveel zullen overhellen. Het op vlucht bouwen blijft als historisch detail tot de verbeelding spreken, maar al deze verklaringen zijn te weerleggen.

Foto 5: Buiten Brouwersstraat 12

Het enige wat overblijft is de conclusie, dat de vermenging van hout- en steenconstructies van gevels in het westen van Nederland kan hebben geleid tot bouwen op vlucht. Een bouwtraditie die in de negentiende eeuw met het opheffen van de gilden langzaam verloren is gegaan en uiteindelijk rond het midden van deze eeuw per keur werd verboden, zie Buiten Brouwersstraat 12 (foto 5). Vanaf die tijd staan panden te lood in het stadsbeeld, maar vallen ogenschijnlijk achterover en zijn hierdoor makkelijk te herkennen.

Theo Rouwhorst

Tekeningen: Theo Rouwhorst
Foto’s: Wim Ruigrok

Literatuur:
Peter Coecke van Aelst, Architecturen, vertaling uit 16de eeuw Serlio, Amsterdam 1616.
Adrianus Erzey, Architectura of Bouwkunst, Amsterdam 1777.
Jaques Berquin, Architectura of Wiskunstige Verhandeling, Amsterdam 1789.
E. van Houten, Amsterdamse Merkwaardigheden, Amsterdam 1942.
J.Z. Kannegieter, ‘Bouwen op vlucht’ in: Amstelodamum 1966, p. 205.
H.J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam, Amsterdam 1993.
R. Meischke, Monumenten en bouwhistorie, Voorpui-overstekken en gevels op vlucht, Zwolle 1996.

(Uit: Binnenstad 260, september/oktober 2013)

Vorige aflevering: XXXVIII. Houten frontons (2) (Binnenstad 258)
Volgende aflevering: XL. Geveldetails van licht en schaduw (Binnenstad 261)

[Oog voor detail - alle artikelen]

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.