Boekbespreking

Nicolaas Matsier, Lof der stenen

Het valt niet mee om een leesbaar stukje te schrijven over architectuur. Dergelijk proza verzandt al snel in beschrijvingen van wonderlijke details in een ondoorgrondelijk jargon. Karel van het Reve noemde dat ooit het raadsel der onleesbaarheid: deskundigen die niet kunnen schrijven. Sindsdien is het alleen maar erger geworden, Van het Reve verbaasde zich in 1978 over het gebrek aan stijl in de literatuurwetenschap, maar veel hedendaagse kunsthistorici begrijpen zelfs de meest elementaire regels van hun moedertaal niet.

Mensen die wel kunnen schrijven hebben doorgaans geen belangstelling voor architectuur of stedenbouw. De roman Austerlitz van W.G. Sebald bewijst echter dat architectuurgeschiedenis niet per definitie dodelijk is voor de kunst van het schrijven.
Nicolaas Matsier is de Nederlandse schrijver die de uitzondering op de regel vormt. Lof der stenen is een bundel opstellen over monumenten. Maar dan niet op de zorgelijke toon die daarbij gebruikelijk is. En het gaat evenmin alleen over stenen. Matsier heeft ook belangstelling voor linies, de grootschalige verdedigingswerken die zelfs de inrichting van het westen des Lands beïnvloed hebben, de waterlinies en de Stelling van Amsterdam komen uitvoerig ter sprake. Ook bijna dorpse details krijgen aandacht, de kermis op de Palmgracht die omwonenden bijna gek maakte en zelfs de recente opknapbeurt van het gedempte grachtje komt ter sprake.
Het wordt de lezer niet moeilijk gemaakt, narigheid komt nauwelijks ter sprake, Nederland is een fijn land waarin het erfgoed niet ter discussie staat. Alleen her en der duikt een spoor van onrust op. ‘Nooit denken dat je de stad kent’ is bijvoorbeeld zo’n observatie, een klein scheurtje in het montere zelfvertrouwen van de auteur. Ook het essentiële probleem van de hedendaagse monumentenzorg komt even ter sprake: ‘gerestaureerde armoede is een onoplosbare paradox’, want ‘armoede laat geen sporen achter, in onze keurig gerestaureerde binnensteden zijn de armoede en het verval van voorheen onzichtbaar geworden’. Nog even en de Jordaan is een deftige woonwijk geworden. Matsier beschrijft geestig met welke ambtelijke onzin het semicommunistische gemeentebestuur hem lang geleden confronteerde als nieuwbakken huiseigenaar aan de Palmgracht. Het kan verkeren.
Wonderlijk is dat het gebied tussen de Singelgracht en de Stelling van Amsterdam in dit boek niet bestaat. Zelfs Oud Zuid, bekend gebied voor de auteur, komt er niet in voor. Zo schitteren tevens de naoorlogse woonwijken door afwezigheid. Misschien omdat ook daar ‘gerestaureerde armoede’ het probleem vormt, de volkswoning. In die moderne achterbuurten staat het erfgoed dagelijks ter discussie. Sterker nog: alle dwaasheden van de zogenaamde stadsvernieuwing vieren daar hoogtij alsof we niets geleerd hebben.
Lof der stenen is rustgevende lectuur, er is echter meer reden tot zorg dan Matsier doet voorkomen. Huis Doorn wordt wel heel luchtig beschreven, terwijl de Haagse dorknopers dit monument gaarne de nek om zouden draaien. Maar hij kan wel degelijk venijnig zijn: ‘het voormalig Amsterdams Historisch Museum dat voortaan Amsterdam Museum heet – een lelijk anglicisme niet alleen, maar vooral ook een naam waaruit de geschiedenis, de zaak waar het om gaat is weggepoetst’.

Vincent van Rossem

(Uit: Binnenstad 258, mei/juni 2013)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.