XXXV. Historische dakschoorstenen

Op de daken van historische panden treft men soms fraai vormgegeven schoorstenen aan, objecten die een bijzonder accent geven aan de architectuur. Ze sieren het daklandschap van onze historische steden en vertellen vaak het een en ander over de plek van de stookplaats en over de wijze waarop een huis verwarmd werd. De schoorstenen bevinden zich meestal zo hoog mogelijk op het dak om de trek in het rookkanaal te versterken. Een enkele keer zijn ze onderdeel van een zijgevel of gevel, maar vaak zijn ze vrijstaand of komen ze uit de nok van het dak. Soms zijn ze afgedekt met natuurstenen platen, schoorsteenkappen of smeedijzeren windwijzers en vaak hebben ze herkenbare stijlkenmerken. Het is de moeite waard om te zien welke modellen in Amsterdam nog voorkomen.

Middeleeuwen

Bij de eenvoudige houten huizen van één bouwlaag werd het vuur in het midden van het huis aangelegd, op de grond. Zo’n zogenaamd rookhuis had geen rookkanaal, maar alleen een luik in het midden van het dak. Bij vrijstaande huizen met een verdieping werd het rookkanaal in een gemetselde deelmuur tussen de voor- en achterkamer opgenomen en komt de schoorsteen in het midden uit de nok van het dak. Bij de gemetselde huizen en kastelen worden deze kanalen ook in de gevels en in de gemetselde bouwmuren geplaatst. Een fraai voorbeeld van een dergelijke dakschoorsteen is te vinden in kasteel Doornenburg (tek. 1). De bovenzijde is afgedekt met een kanteelvorm om regeninslag te voorkomen. Deze vroege modellen zijn in de stad niet meer teruggevonden. Kleine halfsteens schoorstenen werden aan de bovenranden breder uitgemetseld en soms met een ijzeren of natuurstenen plaat tegen de regen afgedekt, eventueel ook met een smeedijzeren bekroning, die draaibaar was als windwijzer, zoals bij het Paalhuis op de Nieuwe Brug uit 1560, afgebeeld op een prent van O. Dapper uit 1663 (afb. 2). Een draaibare kap met windvaan op een schoorsteen werd een ‘gek’ (gheck) of ‘kwibus’ genoemd. Veel van deze ijzeren bekroningen zijn in de loop van de tijd vervangen of door roestvorming verloren gegaan.

Tek. 1: Kasteel Doornenburg Tek. 2: Oost-Indisch Huis Tek. 3: Huis Rustenwerk Tek. 4a: Philips Vingboons, piëdestalmodel Tek. 4b: Philips Vingboons, pilastermodel Tek. 4c: Philips Vingboons, blokwerkmodel
Tek. 5: Herengracht 475 Tek. 6: Herengracht 493 Tek. 7: Poortgebouw Entrepotdok Tek. 8: Prinsengracht 808

Zeventiende eeuw

Bij de bouw van het Oost-Indisch Huis (Hendrick de Keyser, 1606) werden de schoorsteenuiteinden van een kapiteelmotief voorzien (tek. 2). Vanaf die periode werden de dakschoorstenen mee ontworpen bij het ontwerp van het huis. Bij het gesloopte buitenhuis Rustenwerk aan de Amstel (uit circa 1630) vindt men zelfs ronde kapiteelschoorstenen (tek. 3). Philips Vingboons ontwierp verschillende schoorsteenmodellen, zoals een piëdestal-, een pilaster- en een blokwerkmodel met of zonder festoenen (tek. 4). Heel bijzondere dakschoorstenen bedacht zijn broer Justus Vingboons voor het Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal 29 (1642) in de vorm van ‘houwitser’-kanonnen (foto 1). Voor het Paleis op de Dam (1654) heeft Jacob van Campen ook bijzondere dakschoorstenen ontworpen (foto 2). Deze schoorstenen hebben waarschijnlijk model gestaan voor latere, achttiende-eeuwse schoorsteenontwerpen in de stad. Uit de geveltekeningen (gravures) van Cornelis Danckertsz. van de grachtenhuizen aan de Heren- en Keizersgracht uit 1696 valt op te maken dat het merendeel van de schoorstenen nog geen kap heeft. Hierin herkennen we vaak het piëdestalmodel zonder kap. Schoorsteenkappen werden blijkbaar nog weinig toegepast of alleen bij grotere rookkanalen.

Foto 1: Trippenhuis Foto 2: Het Paleis op de Dam

Achttiende eeuw

Een van de eerste dakschoorstenen in de Lodewijk XIV-stijl in Amsterdam treffen we aan op Herengracht 475 (1733), dat op grond van de stijlkenmerken wordt toegeschreven aan Daniël Marot en is uitgevoerd door de bekende beeldhouwer Ignatius van Logteren (tek. 5). Bij vrijstaande huizen komen schoorstenen uit de nok tevoorschijn, maar bij grachtenhuizen worden de kanalen vaak ‘slepend’ onder de kap uitgevoerd, dat wil zeggen dat ze zijn opgemetseld onder een hellingshoek om tussen de houten spanten van de kap naar het hoogste punt in het dak te worden geleid. 
 Aan het begin van de achttiende eeuw werden de traditionele grote rookkapschouwen vervangen door lagere schoorsteenmantels. Daarmee werd de rookoverlast in de kamers of zalen echter niet echt verbeterd. Om dit probleem te bestrijden werden de dakschoorstenen steeds hoger. De hoge schoorstenen met ‘afdek’-kappen van Herengracht 493 (1763-1768) in strakke Lodewijk XV-architectuur laten dit goed zien (tek. 6). Op de tekeningen in het grachtenboek van Caspar Philips uit 1768 zijn veel ook schoorsteenkappen te vinden. Hierbij valt op dat de meeste van deze kappen thans zijn verdwenen. Ook zien we op deze gravures houten opzetstukken om de schoorstenen te verhogen; blijkbaar was dit een oplossing om de trek in de schoorstenen te vergroten (afb. 1: het Prinsenhof uit de Atlas van Fouquet uit 1783).
Op deze afbeelding zien we de schoorstenen uit 1661 met windwijzers en aan de zijkanten de houten verhoogde exemplaren uit laatste helft van de achttiende eeuw. Soms werden deze verhogingen later in verband met de brandveiligheid ook in metselwerk uitgevoerd, bijvoorbeeld bij Herengracht 527. Bij grote gebouwen zoals het Luthers Diaconiehuis (1769), Nieuwe Keizersgracht 120-122, ontwierp Abraham van der Hart bijzonder grote dakschoorstenen met kap (foto 3).

Afb. 1: Het Prinsenhof Afb. 2: Het Paalhuis

Negentiende en twintigste eeuw

In de eerste helft van de negentiende eeuw werden de schoorstenen weer strak en sober, bijvoorbeeld de schoorsteen van het Poortgebouw Entrepotdok uit 1830 van architect J. de Greef (tek. 7). Andere schoorstenen uit die tijd zijn soms afgedekt met een rechte plaat of kap. Ronde schoorstenen, soms met spiraalvormmotief, werden wel toegepast bij stolpboerderijen in het buitengebied. In de binnenstad vinden we kleine ronde exemplaren op Oudezijds Achterburgwal 235-237 uit 1875 van architect A.N. Godefroy. Schoorstenen met keramische schoorsteenpotten op het einde van de rookkanalen komen voor vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw, zie hiervoor Weteringschans 256 uit 1869 van P.J. Hamer. Bij belangrijke hoekpanden werden de schoorstenen vaak in stijl meeontworpen. Een voorbeeld hiervan is Prinsengracht 808 / Utrechtsestraat 119 uit 1906-1907 van de Gebr. van Gendt A.L.zn. (tek. 8) of de schoorsteen op het strakke hoekpand in Amsterdamse school-stijl op de hoek van de Nes en de Langebrugsteeg uit 1931 van architect H.W. van Kempen (foto 4).

Foto 3: Nieuwe Keizersgracht 120-122 Foto 4: Langebrugsteeg

Door de invoering van de centrale verwarming verdwijnen de gemetselde schoorstenen langzamerhand van de daken, ook de fraai ontworpen of bijzondere exemplaren. Met enige moeite kunnen deze sierlijke schoorstenen echter behouden blijven bij de verbouwing van historische panden. Een inventarisatie van alle historische schoorstenen in de stad zou hieraan kunnen bijdragen.

Theo Rouwhorst

Tekeningen: Theo Rouwhorst
Foto’s: Wim Ruigrok

Literatuur:
I.H. van Eeghen, Een Amsterdams Grachtenboekje, Amsterdam 1963.
K. Ottenheym, Philips Vingboons, Zuphen 1989.
P. Spies e.a., Het grachtenboek, Den Haag 1991.
H.J. Zantkuyl, Bouwen in Amsterdam, Amsterdam 1993.
R. Meischke e.a., Huizen in Nederland, Amsterdam/Zwolle 1995.

(Uit: Binnenstad 253, augustus/september 2012)

Vorige aflevering: XXXIV. Waterlijsten en lekdorpels (Binnenstad 251)
Volgende aflevering: XXXVI. Oud metselwerk (Binnenstad 254/255)

[Oog voor detail - alle artikelen]

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.