XXVIII. Gevellantaarns II

Het verlichtingselement in de gevellantaarns uit de zeventiende en achttiende eeuw bestond ruim twee eeuwen lang uit een olielamp. Aan het eind van de achttiende eeuw werd deze lamp in een aantal fasen verbeterd om een stabieler en helder licht te kunnen geven. Eerst werd daartoe de katoenen lamppit verbreed en na 1785 ontwikkelde men in Engeland de ‘Argandlamp’, met een omhoog draaiende holle lamppit. De muziekzaal van Felix Meritis, Keizersgracht 324, werd in 1789 met dergelijke lampen verlicht.

In 1784 publiceerde de Leuvense, uit Maastricht afkomstige, hoogleraar J.P. Minckelers een verhandeling over gasverlichting. Hij verlichtte zijn collegezaal met steenkolengas uit verhit kolengruis. In 1816 werd voor het eerst bij wijze van proef de zaal van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis, thans de Hermitage aan de Amstel, voorzien van gasverlichting. De gasverlichting, en later de petroleum- en elektrische verlichting, hebben natuurlijk grote invloed gehad op het model van de gevellantaarns. Bovendien werden de nieuwe gaslantaarns in het begin van de negentiende eeuw vaak op de bestaande gevelarmen uit de achttiende eeuw geplaatst. Deze ontwikkeling is terug te vinden in de thans nog bewaard gebleven gevellantaarns.

Negentiende eeuw

tek. 1 tek. 2 tek. 3 tek. 4
Foto 1. Amstel 216 Foto 2. Keizersgracht 674

De snijraamlantaarns uit het laatste kwart van de achttiende eeuw werden, zoals vermeld in het voorgaande artikel, ook in het begin van de negentiende eeuw nog toepast. Voorbeelden hiervan zijn Prins Hendrikkade 124, Singel 36 (tek. 1) en Oudezijds Voorburgwal 45. Wel werden ze steeds eenvoudiger van model en ook wel als muurlantaarn uitgevoerd, bijvoorbeeld de lantaarn aan het poortje van het Burgerweeshuis in de St. Luciënsteeg (tek. 2). Vanaf die tijd komen ook meer zeskantige lantaarns op gevelarmen voor. Deze exemplaren zijn nog steeds rijk gedecoreerd en worden soms op oudere smeedijzeren armen geplaatst. Een fraai voorbeeld hiervan is te zien op Amstel 216 (foto 1), een ander rond exemplaar vinden we op Herengracht 446 (tek. 3). De onderkant van deze lantaarns is gesloten. Dit wijst erop dat er nog olielampen werden gebruikt. Hoewel in 1824 vervoerbaar gas en in 1835 steenkoolgas beschikbaar kwam, werd tot omstreeks 1847 olieverlichting toegepast. Men ging er pas geleidelijk toe over om de olieverlichting door gas te vervangen. 
Bij de gaslantaarns zijn de onderkanten in tegenstelling tot de olielantaarns open, zie Herengracht 527 (tek. 4) of Keizersgracht 674 (foto 2). In het tweede kwart van de negentiende eeuw ontstaan vierkante modellen gaslantaarns met een open onderkant. De armen zijn aan de bovenkant meestal recht en voorzien een ronde gasbuis, zie Keizersgracht 626 (tek. 5). Ook werden er vierkante lantaarns zonder gasbuis gemaakt, soms hangend aan de smeedijzeren armen (tek. 6). De lantaarns zelf zijn tot die tijd van koper of geelkoper (messing) gemaakt en vaak in een donkergroene of zwarte kleur geschilderd.

tek. 5 tek. 6

Lantaarns van gietijzer en blik

Afb. 1. Catalogus van ijzergieterij De Prins van Oranje Foto 3. Reguliersgracht 40 Foto 4. Prinsengracht 672

Vanaf het midden van de eeuw worden fabrieksmatig gietijzeren lantaarns met bijpassende armen geproduceerd. Deze modellen kon men bij de ijzergieterijen verkrijgen, onder andere de lantaarnmodellen van het zeskantige model voor ‘Hallo-gasverlichting’ (vloeibaar vervoerbaar gas). Hiermee werd de dierentuin Artis verlicht. De ijzergieterij De Prins van Oranje te ’s-Gravenhage (afb. 1) leverde in 1868 een twaalftal modellen, waarvan de bovenkant onder meer in glas werd uitgevoerd. Een van die lantaarns is ook geschikt voor een lamp met petroleumverlichting. Toen na het midden van de eeuw goede petroleum voor olielampen beschikbaar kwam, won de gasverlichting het desondanks van de olielamp. Een fraai voorbeeld van een gietijzeren lantaarn is te vinden op Reguliersgracht 40 (foto 3).
Aan het einde van de negentiende eeuw werden de lantaarns niet alleen van koper, gietijzer en smeedijzer gemaakt, maar sommige onderdelen, zoals de kap, werden ook in blik uitgevoerd. Wellicht heeft dit te maken met de temperatuurstijging van het verlichtingselement of met het versterken van de weerspiegeling van het licht naar de onderzijde. Een dergelijk, achtkantig model is in 1984 door het Bureau Monumentenzorg opgemeten in het depot van het Amsterdams Historisch Museum (tek. 7). Voor de eeuwwisseling werden er, in navolging van de gemeentelijke verlichting, ook ronde glasmantellantaarns ‘model Amsterdam’ aan de gevel gehangen, zie Leliegracht 20 (tek. 8). Tenslotte vinden we bij openbare gebouwen uit die periode nog lantaarns in diverse neostijlen, die speciaal voor de locatie zijn ontworpen, zoals aan de kerk op Keizersgracht 566 uit 1888 van de architecten G.B. en A. Salm en zoals de lantaarn die in 1889 door architect C.H. Peeters is ontworpen, op de binnenplaats van het Oost-Indisch Huis.

tek. 7 tek. 8 tek. 9

Twintigste eeuw

In Amsterdam werd al rond de eeuwwisseling op diverse plaatsen voor eigen gebruik elektriciteit opgewekt. De elektriciteitscentrale van hotel Krasnapolsky voorzag vanaf 1881 de wintertuin van elektrisch licht. Na februari 1904 werd er voor het eerst door de gemeente elektriciteit geproduceerd. Het netwerk werd later uitgebreid, maar het zou nog tot 1917 duren voordat langzamerhand ook de particuliere lantaarns met elektrische lampen konden worden uitgerust. Uiteindelijk werden alle bestaande olie- en gaslantaarns voor elektriciteit omgebouwd. De elektrische lantaarns zijn te herkennen aan het feit dat ze vrijwel geen ventilatie- of schoorsteenkap hebben, zoals Prinsengracht 672 uit de dertiger jaren (foto 4). Op de Herengracht 507 is een nog eenvoudiger versie van een elektrische lantaarn te vinden (tek. 9), waarvan de gevelarm nog uit de achttiende eeuw dateert.

Dit kleine overzicht geeft u wellicht meer kijk op de historische gevellantaarns. Een oplettend oog vindt altijd bijzondere lantaarns aan de Amsterdamse gevels. Laat het genieten van die bijzonderheden tevens een aansporing zijn om voorzichtig te zijn met het zomaar aanschaffen van een gevellantaarn uit de eerste de beste bouwmarkt.

Theo Rouwhorst

Tekeningen: Theo Rouwhorst
Foto’s: Wim Ruigrok

Literatuur:
M. Plettenburg, Licht in huis, Arnhem (Nederlands Openluchtmuseum) 1968.
M.G. Niessen, Het licht der Lamplantaarn, Amsterdam (GEB) 1980.
D. van der Horst, 'Amsterdamse Stadsverlichting' in: Amsterdamse Monumenten, dl. 1 en 2, Amsterdam (Bureau Monumentenzorg) 1985.
M. Stokroos, Verwarmen en verlichten in de negentiende eeuw, Zutphen 2001.
D. van der Horst, Akkermans en O. Hoogerhuis, 500 jaar openbare verlichting in Amsterdam, Amsterdam 2005.
W. Schoonenberg, Meer aandacht voor de particuliere gevellantaarn in: Binnenstad 223 (2007).

(Uit: Binnenstad 245, maart 2011)

Vorige aflevering: XXVII. Gevellantaarns I (Binnenstad 243)
Volgende aflevering: XXIX. Gehengen en scharnieren (Binnenstad 246)

[Oog voor detail - alle artikelen]

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.