Inpandig joods erfgoed

Binnenterreinen van bouwblokken houden niet alleen voor de tuinenliefhebber, maar ook voor de architectuurliefhebber soms verrassingen in petto. Monumentale tuinhuizen uit de zeventiende en achttiende eeuw, schilderachtige prielen uit de negentiende eeuw, ijzeren veranda's, glazen serres, koetshuizen en allerlei meer of minder interessante bij- en aanbouwen houden zich schuil achter de voorhuizen aan de straten en grachten. Op het gebied van tuinhuizen werd enkele jaren geleden door het Bureau Monumenten en Archeologie een inventarisatie ondernomen die een schat aan nieuwe gegevens opleverde. Onlangs dook ook een uniek, deels gietijzeren fotoatelier uit 1864 op in de tuin achter Herengracht 132, enkele maanden voordat een verwoestende brand het voorhuis grotendeels in de as legde.

Op het binnenterrein van het blok Nieuwe Herengracht - Muiderstraat - Rapenburgerstraat - Anne Frankstraat bevindt zich een aantal interessante aanbouwen. Zoals te verwachten is in deze buurt kan een deel daarvan specifiek tot joods erfgoed gerekend worden.

Achter het monumentale pand Nieuwe Herengracht 95 vinden we bijvoorbeeld het voormalige vergaderlokaal van de Centraal-Diamant-Handelsbond, oorspronkelijk uit 1886, maar zes jaar later verbouwd door architect E.M. Rood, die verantwoordelijk was voor de nu nog bestaande, opvallende achtergevel met zijn dicht opeengepakte vensters en hoefijzervormige kozijnen. Dat laatste wijst er op dat de zaal van meet af aan ook bedoeld was voor godsdienstoefeningen, want dit 'moorse' raamtype werd vaak gebruikt als aanduiding van een synagogale bestemming. Rood, een uit Den Haag afkomstige orthodox-joodse aannemer-architect, is vooral bekend als ontwerper van de Gerard Dou-synagoge, maar heeft daarnaast ook een aantal Amsterdamse 'chewre-sjoeltjes' (verenigingssynagogen) ontworpen in woonhuizen en op achterterreinen. Vanaf omstreeks 1916 zetelde op Nieuwe Herengracht 95 het protestants-christelijke werkliedenverbond Patrimonium en eind vorige eeuw was het Vrouwenhuis er gevestigd. Het oorspronkelijk joodse karakter van de vergaderzaal raakte geleidelijk in de vergetelheid.

Gestichtschooltje

Rapenburgerstraat 169-171, achterzijde (foto: J. Stam, coll. Stadsarchief Amsterdam)

Minstens zo interessant is het gestichtsschooltje achter het joodse meisjesweeshuis op Rapenburgerstraat 169-171. De geschiedenis van dit weeshuis en het tragische einde ervan in februari 1943 zijn beschreven door Lea Appel in Het brood der doden (1982). In dit deels autobiografische boekje komt een aardige foto voor van het interieur van het schoollokaal, met de meisjes in schooluniform. Appel beschrijft het streng gereglementeerde leven in het weeshuis, waar de behuizing, de hygiëne en de voeding weliswaar stukken beter waren dan in veel arme joodse gezinnen, maar waar de warmte van het gezin volgens haar node gemist werd. De bouwgeschiedenis van het weeshuis beschrijft zij overigens summier, zodat enig nader onderzoek noodzakelijk was.
Een charitatieve voorziening voor joodse weesmeisjes bestond al sinds 1734 en wel in de vorm van een fonds, dat beheerd werd door het Nederlands-Israelitisch Weesmeisjes Collegie. Hierdoor konden weesmeisjes tegen een vergoeding worden geplaatst bij familieleden en particulieren. Pas in 1860 ging men over tot de stichting van een weeshuis in het daartoe aangekochte pand Rapenburgerstraat 171. Het werd intern verbouwd door de architect W.J.J. Offenberg. Van deze verbouwing is niet veel bewaard gebleven. Het huidige interieur wordt gedomineerd door een opmerkelijke centrale vide met galerij uit 1926, een schepping van architect Jac. S. Baars in een expressionistische, Frank Lloyd Wright-achtige stijl. Wel bewaard is Offenbergs uitbreiding achter het pand, een schoollokaal met op de verdieping slaapzalen. Het vormt het rechterdeel, de zuidvleugel, van het schoolgebouw zoals dat nu nog achter het weeshuis te vinden is.
In 1888-1889 werd ten behoeve van het weeshuis het belendende pand op nr. 169 verbouwd, een gedenksteen in de gevel herinnert hieraan. De verbouwing moet voor ten minste een deel mogelijk zijn gemaakt door een legaat van fl. 10.000, vrij van successierechten. Dat bedrag, dat een equivalent is van ruwweg zo'n 200.000 euro, was in ieder geval groot genoeg om in verschillende landelijke en regionale dagbladen vermeld te worden. Erflaatster was Regina Maria Gosschalk, een jongere zus van de destijds zeer bekende architect Isaac Gosschalk, ontwerper van de Westergasfabriek en het station van Groningen. Zij overleed in 1883 op 41-jarige leeftijd; haar legaat werd een jaar later geaccepteerd. Over Regina Gosschalk is niet veel meer bekend dan dat zij ten tijde van haar dood bij haar vader, de arts Hijman Hartog Gosschalk, op de Nieuwe Herengracht woonde en dat zij, met twee eveneens jonggestorven broers, begraven ligt op de schilderachtige joodse begraafplaats in Wageningen, in een opmerkelijk ensemble van drie liggende grafstenen. Denkbaar is dat zij in het weeshuis gewerkt heeft, maar dat hoeft natuurlijk niet; het kan ook een vorm van joodse 'tsedaka' (liefdadigheid) zijn geweest. Haar forse vermogen was mogelijk afkomstig van haar grootvader van moederszijde.
Toeschrijvingen zijn gevaarlijk en dienen zoveel mogelijk vermeden te worden, maar in dit geval is het meer dan aannemelijk dat haar broer Isaac de ontwerper is van de vrij schilderachtige uitbreiding van het schoolgebouw achter nr. 169. De voornaamste regent van het weeshuis, notaris Jacobus Mulder, samen met de bankiers A.C. Wertheim en G. Rosenthal behorend tot de fiscaal hoogst aangeslagen Amsterdamse joden, was een van de voornaamste opdrachtgevers van Gosschalk. Het feit dat er geen fatsoenlijke tekening is ingeleverd – alleen een door een bestuurslid ondertekend schetsje – komt bovendien overeen met de werkwijze van Gosschalk in deze jaren. Na zijn verpletterende verkiezingsnederlaag als gemeenteraadslid in 1887 was hij mokkend naar Hilversum vertrokken; voor kleinere opdrachten en verbouwingen nam zijn ingekrompen bureau doorgaans niet meer de moeite om kopieën voor het gemeentebestuur te vervaardigen.
Het gebouwtje, dat is opgetrokken in helderrode verblendsteen met natuurstenen boogstenen, doet in de verte denken aan de kleinere gebouwtjes op het Westergasfabriekterrein. Het heeft begrijpelijkerwijs, gezien de inpandige situatie, weinig versieringen. Er is alleen gewerkt met verhoudingen, geledingen met lisenen, wat subtiel metselwerk onder de dakrand en een voor Gosschalk typerende afwisseling van halfronde bogen op de begane grond en korfbogen op de verdieping. Het geheel is met de zuidgevel tegen het oudere schoolgebouw uit 1861 aangebouwd; beide bouwdelen zijn door afzonderlijke schilddaken gedekt. Op de begane grond bevond zich ook hier het schoollokaal, met twee openslaande deuren naar de binnenplaats; op de verdieping waren slaapzalen. Evenals in de beide voorhuizen zijn in het voormalige schoolgebouw tegenwoordig appartementen gevestigd.
In het voorhuis van nr. 169 is aan de straatzijde een niet onaardige, hoewel sober uitgevoerde bestuurskamer bewaard gebleven, die de oude regentenkamer op nr. 171 verving. Tegenwoordig zit hier het café Waterlooplein, dat vooral in de jaren tachtig van de vorige eeuw goede zaken deed, toen het pal aan de hier tijdelijk gevestigde Waterloopleinmarkt lag. In plaats van het huidige café-behang uit de jaren zeventig moeten we ons waarschijnlijk een donkerrode of donkergroene beschildering met sjablonen voorstellen, die beter zou harmonieren met de houten betimmering in Hollandse renaissancetrant.

Zowel Offenberg (1812-1873) als Gosschalk (1838-1907) hebben meerdere gebouwen voor joodse instellingen en verenigingen ontworpen. Offenberg, een katholiek architect, bouwde in de jaren vijftig en zestig behalve twee joodse kleuterschooltjes in de Rapenburgerstraat ook twee vleugels van het Nederlands-Israelitisch Krankzinnigengesticht aan de Nieuwe Keizersgracht. Het oudste ontvangstgebouw van de joodse begraafplaats in Muiderberg was eveneens van zijn hand. Geen van deze gebouwen heeft de furie van de twintigste eeuw overleefd. Datzelfde geldt voor zijn niet-joodse hoofdwerk, het St. Jacobsgesticht aan de Plantage Middenlaan. Ook Gosschalks 'joodse' gebouwen sneuvelden één voor één: onder meer de Talmoed Tora-school aan de Plantage Middenlaan – eigenlijk een vergaderzaal-synagoge met op het achterterrein schoollokalen – , het naast Offenbergs Krankzinnigengesticht gelegen Nederlands-Israelitisch Ziekenhuis aan de Nieuwe Keizersgracht en het Nederlands-Israelitisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan de Nieuwe Kerkstraat, dat tevens een huissynagoge bevatte. Zelfstandige synagogen heeft Gosschalk in Amsterdam niet gebouwd. Daarvoor klopte de nogal orthodoxe Amsterdamse gemeente aan bij de eerder genoemde Rood, niet bij de uiterst liberale Gosschalk, die overigens wel een synagoge zou ontwerpen voor het veel liberalere Zwolle.

Behalve een joods meisjesweeshuis bestond er uiteraard ook een joods jongensweeshuis, maar ook dat gebouw – om de lijst met verdwenen joodse instellingen nog wat langer te maken – heeft de naoorlogse opruimwoede niet overleefd. Het stond aan de Zwanenburgerstraat, met de vrijwel identieke 'achtergevel' aan de Amstel. Oude foto's laten zien dat het vanaf de Blauwbrug gezien een blikvanger was, want in tegenstelling tot het meisjesweeshuis had dit gebouw uit 1863 wel een fraaie, nieuw ontworpen gevel. De architect ervan was Cornelis Outshoorn. Hoewel het een van zijn fraaiste creaties was, wordt het gebouw zelden genoemd als een werk van Outshoorn, mede omdat diens archief volledig verloren is gegaan en er om die reden eigenlijk weinig over hem bekend is. Het paste ook niet helemaal in zijn oeuvre, omdat het met zijn strak gecomponeerde Duits-romaanse rondboogstijl nogal afweek van zijn op Frankrijk georiënteerde eclecticisme. Van Outshoorn is bekend dat hij zeer veel ontwerpvrijheid aan zijn tekenaars en medewerkers liet; volgens de architect A.W. Weissman, die deze informatie vermoedelijk van zijn goede vriend Gosschalk had, zijn enkele van zijn gebouwen grotendeels het werk van medewerkers. Voor het joodse jongensweeshuis geldt dat misschien nog wel het sterkst, omdat Outshoorn in 1863 geheel en al in beslag werd genomen door de voltooiing van zijn magnum opus, het Paleis voor Volksvlijt.

Joods erfgoed

Het gestichtsschooltje van Offenberg en Gosschalk en de vergaderzaal van Rood worden in de recentelijk door Naomi Koster en Jeroen Schilt samengestelde quick scan-inventarisatie van joods erfgoed in het stadsdeel Centrum niet met name genoemd, wel de panden waarachter zij gelegen zijn. Het is gezien de twintigste-eeuwse kaalslag van met name het negentiende-eeuwse joodse gebouwde erfgoed, begrijpelijk dat het Bureau Monumenten en Archeologie een dergelijke inventarisatie van joodse gebouwen heeft laten uitvoeren. Idealiter zou dit echter de opmaat moeten zijn naar soortgelijke inventarisaties van luthers, doopsgezind, gereformeerd, remonstrants, oosters-orthodox etc. erfgoed, deels om de, volgens het rapport, door het Joods Historisch Museum gevreesde 'stigmatisering' te voorkomen, deels ter verkrijging van een uitgebalanceerd cultuurhistorisch totaalbeeld van een monument. Een grachtenhuis kan tegelijkertijd tot het joodse, het lutherse en het remonstrantse erfgoed behoren. Nieuwe Herengracht 95 speelt, zoals gezegd, een rol in de geschiedenis van joods Amsterdam, van de protestantse vakbeweging en van de vrouwenbeweging.
Een wat helderder definitie van het begrip 'joods erfgoed' had in het rapport niet misstaan. Dit afbakeningsprobleem werd eerder al aangekaart door Marieken van den Bichelaer in haar uitvoerige bespreking van het rapport in Binnenstad van februari 2010. Zij neemt daarbij kennelijk ook alvast een voorschot op een vervolginventarisatie in de stadsdelen en merkt op dat je een gebouw als de Westergasfabriek van Gosschalk niet zomaar als joods erfgoed kunt aanmerken vanwege het blote feit dat het ontworpen is door een joodse architect. Op zich is dat juist, maar het gekozen voorbeeld is niet helemaal correct; ik wil het hier en passant graag even rechtzetten. De opdrachtgever van de gasfabrieken was de Londense Imperial Continental Gas Association. De geschiedenis van deze 'ICGA', opgericht in 1824, is nauw verbonden met grote joodse emancipatoren als Sir Moses Montefiore (1784-1885) en Sir Isaac Lyon Goldsmid (1778-1859). Het was vooral Montefiore – als ondernemer en filantroop hèt voorbeeld voor Samuel Sarphati en Abraham Carel Wertheim – die rond 1830 de ICGA succesvol naar Duitsland, Oostenrijk en Nederland bracht. Ten tijde van de bouw van de Westergasfabriek (1883-1885) werd de directie gevoerd door Sir Julian Goldsmid 3rd Bart. MP, een bekend liberaal parlementslid en kleinzoon van Sir Isaac. Bewijs temeer dat het begrip 'joods erfgoed' nogal wat bananenschillen kent die pas na enig grondig onderzoek ontweken kunnen worden.
Niettemin, nuttig is de inventarisatie zeker. Gebouwtjes als het gestichtsschooltje en de vergaderzaal-synagoge laten zien dat door de enorme kaalslag in het joodse gebouwde erfgoed het weinige dat nog resteert, hoe bescheiden van omvang en hoezeer aan het gezicht onttrokken ook, haast vanzelf meer waarde krijgt dan er lange tijd aan werd toegekend.

Wilfred van Leeuwen

(Uit: Binnenstad 243, december 2010)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.