Proficiat

Heemschut 100 jaar

De Bond Heemschut werd opgericht op 2 februari 1911. Binnenkort viert onze zustervereniging dus haar honderdste verjaardag. Een gedenkwaardig moment, waaraan Binnenstad graag aandacht besteedt. Net als de VVAB heeft de Bond Heemschut zich altijd ingezet voor het behoud van historische stadsgezichten en monumenten.

Gedurende de decennia voor de oorlog dacht men nog dat een verstandig welstandsbeleid en passende maatregelen tegen storende reclame afdoende zouden zijn om stad en land te behoeden voor de meer smakeloze uitwassen van het moderne leven. Aanvankelijk speelden vooraanstaande Nederlandse architecten zelfs een toonaangevende rol in het beleid van de Bond. A.W. Weissman, K.P.C. de Bazel en J.H.W. Leliman behoorden tot de grondleggers. In hun ogen was het nog mogelijk om moderne architectuur te ontwerpen die niet detoneert in een historische omgeving. Na hun overlijden, begin jaren twintig, tekende zich echter een radicale vernieuwingsdrang af in de ontwikkeling van de bouwkunst. Meer en meer architecten waren van mening dat het verleden van de stad volkomen irrelevant was. Oude steden zouden vervangen moeten worden door nieuwe, met veel hoogbouw en brede verkeerswegen. De Franse architect Le Corbusier was hun profeet en zijn futuristische visie op de moderne stad was hun ideaal.

De eerste decennia

Kop van Lebaux op het tijdschrift uit januari 1925

Toen de secretaris van het eerste uur A.W. Weissman in 1923 overleed, werd de Amsterdamse architect A.A. Kok zijn opvolger. De rubriek Amsterdam 1900 in Binnenstad 225 is aan hem gewijd. Kok was met zijn omvangrijke kennis van de historische bouwkunst de ideale secretaris voor de Bond, en terwijl andere architecten in de ban raakten van een toekomstdroom gaf hij gestalte aan een nationaal erfgoedbeleid. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg bestond toen nog niet en er was geen Monumentenwet. Kok formuleerde een visie op de toekomst van ons land die inmiddels het ongelijk van Le Corbusier en zijn bewonderaars overtuigend heeft aangetoond. Het ideaal van een hoogbouwflat te midden van veel groen is verdampt en iedereen wil in de oude stad wonen, liefst in een monument. Daar worden de hoogste prijzen betaald voor een vierkante meter woonruimte. Kok heeft nog vele jaren lang hard gewerkt aan het welstandsbeleid van de Bond Heemschut, maar gaandeweg moet het hem toch duidelijk zijn geworden dat de strijd om het erfgoed meer zin had dan het streven naar beschaafde nieuwbouw.
Het tijdschrift Heemschut besteedde maand in maand uit aandacht aan het erfgoed dat overal in Nederland werd bedreigd. Zo werd bijvoorbeeld het probleem van de woonschepen al in 1949 aan de orde gesteld. Men signaleerde in een vroeg stadium het verdwijnen van traditionele bestrating uit het stadsbeeld. Ook andere thema’s die de monumentenzorg nog lange tijd bezig zouden houden, kwamen in het tijdschrift ter sprake: het dempen van grachten in oude steden, de modernisering van wegen met oude boombeplanting, het verdwijnen van windmolens, de ondergang van landgoederen, het stedenbouwkundige probleem van omvangrijke maar nutteloze vestingwerken, en het, bij gebrek aan een Monumentenwet, dagelijks slopen van bouwwerken uit een ver verleden.
Aan het eind van de jaren dertig begon Kok aan de Heemschutserie, die tenslotte met 74 afleveringen een beeld zou schetsen van het Nederland dat hem zo dierbaar was. De serie was een fenomenale redactionele prestatie, Kok bedacht de onderwerpen en zocht auteurs. Hij beet zelf de spits af met De historische schoonheid van Amsterdam, verschenen in 1940. Het was binnen enkele weken uitverkocht en zou zes keer herdrukt worden. Later schreef Kok ook nog Amsterdamse woonhuizen en Edam, de schone slaapster. De Heemschutserie was een ongekend succes en bracht een sterke groei van het aantal leden met zich mee, zodat het secretariaat versterkt kon worden met een betaalde administratieve kracht. De serie weerspiegelde uiteraard de belangstelling van de Bond voor het nationale erfgoed. Zo kregen naast Amsterdam ook vele andere historische steden een deeltje in de serie. Uiteraard kwamen ook de Nederlandse dorpen ter sprake, met een klemtoon op het streekeigen karakter. Typische onderwerpen uit het tijdschrift waren: De oude vestingwerken van Nederland, Nederlandse boerderijen, Bomen in het Nederlandse landschap en Windmolens. De aflevering over binnenschepen gaf een beeld van de snel verdwijnende vloot zeilende vrachtvaarders. Ook diverse oudheidkundige onderwerpen ontbraken niet, zoals sloten en sleutels, penningen, en volksgebruiken op hoogtijdagen. In Amsterdamse merkwaardigheden vertelde een ambtenaar van het bouw- en woningtoezicht waarom oude huizen eigenlijk veel beter zijn dan nieuwe, en dat water uit de regenton, ‘levend water’, superieur is aan leidingwater. De laatste aflevering, over Batavia, verscheen in 1954.

Na de Tweede Wereldoorlog

Het probleem van de woonschepen werd door Heemschut al in 1949 aan de orde gesteld. "Een naar zijn vorm aanvaardbare woonschuit" staat onder deze foto op de omslag van het juninummer van dat jaar.

Met de Heemschutserie had Kok in feite een programma geformuleerd voor de naoorlogse monumentenzorg. Maar juist na de oorlog braken zeer moeilijke tijden aan voor de beschermers van het erfgoed. Kok werd in 1946 als secretaris van de Bond Heemschut opgevolgd door Ton Koot. Heel Nederland raakte in de ban van het vooruitgangsgeloof. Voor 1940 hadden de aanslagen op de oude binnensteden nog een incidenteel karakter, maar gedurende de jaren vijftig en zestig was sprake van systematisch en grootschalig vandalisme. Tegelijkertijd werd ook het historische cultuurlandschap vernield door middel van herverkaveling ten behoeve van de bio-industrie. ‘Wij kunnen het slagveld nu beter overzien’, schreef Koot bij zijn afscheid begin jaren zeventig. ‘Wij weten het nu. Het keerpunt komt in zicht. Wij weten nu dat al het gescheld op de negentiende eeuw: de opkomst van de machine, het verloren gaan van de oude ambachten, wij weten nu, dat al die klachten nog maar kinderspel zijn vergeleken met de reden tot klagen, die wij nu hebben, na de doelbewuste en door de vakmode ingegeven slooprazernij en de uitzinnige wijze van bouwdrift van de naoorlogse tijd’.
Deze ‘door de vakmode ingegeven slooprazernij’ heeft ook Amsterdam zwaar getroffen. Het gemeentebestuur had na de oorlog grootse plannen voor het centrum. De oude binnenstad moest een echt zakencentrum worden, met moderne kantoorgebouwen en ruimte voor het autoverkeer. Koot was een geboren Amsterdammer en hij heeft in Heemschut van begin af aan veel aandacht besteed aan de hoofdstad. Samenwerking met Geurt Brinkgreve lag voor de hand. Zij stelden in 1956 een kritische bundel samen: Alarm in Amsterdam. De ondertitel luidde: Het lot der oude binnensteden. Die coproductie beviel klaarblijkelijk goed, want al snel daarna werd Brinkgreve redacteur bij Heemschut. Zijn scherpe pen zou het tijdschrift tot 1970 dienen.

Anno 1970 was de strijd gestreden, ‘het keerpunt komt in zicht’, schreef Koot. Na een ware veldslag in de Nieuwmarktbuurt tussen het openbaar gezag en boze burgers begon het gemeentebestuur te begrijpen dat de Amsterdammers het vernielzuchtige stedenbouwkundig beleid in de binnenstad meer dan beu waren. De metrolijn naar de Bijlmer was het laatste wapenfeit van de vooruitgangsprofeten in de ambtenarij. Ook elders in Nederland nam de ‘slooprazernij’ van lieverlede af. De Monumentenwet van 1961 begon effectief te worden en de oude binnensteden kwamen na een lange periode van verval overal weer tot leven. De Bond Heemschut had gelijk gekregen. Voor Koot vormde dit een schrale troost. Zijn terugblik op een kwart eeuw strijd om het erfgoed, Help! Ze verpesten ons land, was bitter gestemd. Net als in Amsterdam had men ook in andere steden grote schade weten aan te richten, ondanks de protesten van de Bond.

Nieuwe tijden, nieuwe problemen

Afbeelding uit 'La ville contemporaine pour troix millions d'habitants' waarin Le Corbusier in 1922 zijn futuristische visie op de moderne stad verbeeldde.

Na 1970 dienden nieuwe problemen zich aan. De architectuur uit de periode 1850-1940 werd op de agenda gezet. Door de ontkerkelijking in Nederland werden vooral de vaak zeer grote neogotische kerken met sloop bedreigd. Dit vereiste een heroriëntatie binnen de Bond Heemschut, want de neostijlen waren voor de oudere leden altijd anathema geweest. Daarna moest het industrieel erfgoed gered worden, onder meer de ooit zo verfoeide stoomgemalen die talloze oude poldermolens overbodig hadden gemaakt. Tenslotte kwam de naoorlogse bouwkunst in beeld. Voor velen is de monumentale waarde van deze categorie nog steeds een ondoorgrondelijk probleem. Men kan gewoonweg niet begrijpen dat een geheel uit beton opgetrokken en bepaald onvriendelijk ogende kerk uit 1952 een plaats op de monumentenlijst verdient. Nog problematischer zijn de naoorlogse woonwijken in de grote steden. Moeten we die dan maar afbreken? Dan zijn er ook nog de vele schoolgebouwen en raadhuizen uit deze periode. Scholen verouderen snel, net als ziekenhuizen, en raadhuizen worden te klein voor het altijd maar groeiende leger van ambtenaren. Toch zijn juist scholen en raadhuizen vaak erg representatief voor de optimistische geest van de wederopbouwjaren.
Voor ambtelijke monumentenorganisaties was het niet zo heel moeilijk om al deze nieuwigheden een plaats te geven. Er waren jeugdige architectuurhistorici beschikbaar met kennis van de negentiende en de twintigste eeuw. De Bond Heemschut zag zich echter genoodzaakt om nieuw draagvlak te zoeken onder de leden. Dit was geen eenvoudige opgave, maar inmiddels mag wel geconstateerd worden dat onze honderdjarige zuster de meest vitale erfgoedorganisatie in Nederland is. Het tijdschrift rapporteert over de meest uiteenlopende cultuurhistorische opgaven. Nu het tijdperk van de grote vernieuwingen achter ons ligt, wordt behoud meer en meer een punt van aandacht binnen de ruimtelijke ordening. Het gaat om de vraag hoe een vertrouwde woonomgeving aangepast kan worden aan veranderende eisen van gebruik. Behoedzaam, want in een snel veranderende wereld heeft niemand nog behoefte aan radicale nieuwlichterij. Veel politici, architecten en stedenbouwers hebben dit nog niet begrepen, maar juist de ‘heemschutters’ van toen hebben anno 2011 een vooruitziende blik. Het kan verkeren. De toekomst van ons land is gelegen in de monumentenzorg. De gedachte die in 1911 begon te dagen, kan niet meer genegeerd worden door het openbaar bestuur.
Er zal in de komende jaren veel veranderen in de zorg voor het erfgoed. In ambtelijke kring wordt welgemoed gesproken over de ‘modernisering van de monumentenzorg’, maar vooralsnog zijn er vooral veel vragen. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg is opgeheven en de nieuwe Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed moet zich nog bewijzen. In Amsterdam bestaat altijd nog een gemeentelijk Bureau Monumenten en Archeologie met vele hoogopgeleide deskundigen, dat bovendien kritisch gevolgd wordt door de VVAB, maar in vele kleinere gemeenten is weinig of geen ambtelijke kennis beschikbaar. Daar zal de Bond Heemschut in moeten voorzien. Het laat zich aanzien dat er nog wel een tweede eeuwfeest zal volgen.

Vincent van Rossem

(Uit: Binnenstad 243, december 2010)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.