Boekbespreking

Hendrik de Keyser fraai gedocumenteerd

Onlangs verscheen van Koen Ottenheym, Paul Rosenberg en Nick Smit een nieuw boek over Hendrik de Keyser: Hendrick de Keyser, Architectura Moderna, Moderne bouwkunst in Amsterdam 1600-1625 (2008). Deze studie is alleen al de moeite waard vanwege de prachtige zwart-wit foto’s, die de onopvallende schoonheid van veel details blootleggen en bewijzen dat kleurendruk in dergelijke gevallen eigenlijk géén meerwaarde heeft.

Aan deze uitgave zijn de laatste tijd drie monografieën van zeventiende-eeuwse architecten voorafgegaan: in 1989, 1993 en 1995 kwamen achtereenvolgens Philips Vingboons, Pieter Post en Jacob van Campen aan bod. De Keyser fungeert hier als hekkensluiter maar eigenlijk was hij de eerste, want al in 1930 publiceerde Elisabeth Neurdenburg haar Hendrick de Keyser, beeldhouwer en bouwmeester van Amsterdam. Een monumentale studie, die ondanks latere onderzoeksresultaten nog steeds veel actuele betekenis heeft. De schrijvers van de nieuwe monografie waren dan ook wel gedwongen een andere invalshoek te kiezen dan Neurdenburg. Zij kozen als uitgangspunt het met vierenveertig architectuurprenten geïllustreerde Architectura Moderna, ofte Bouwinge van onsen tyt van (voornamelijk) Salomon de Bray. De eerste druk van dit oudste Nederlandse architectuurboek verscheen in 1631, tien jaar na De Keysers dood en was grotendeels gewijd aan diens werk. Ottenheym en de zijnen openen hún boek met een inleidend deel 1, waarna ze De Keysers architectuurproductie uitvoerig bespreken in deel 2. Dat doen zij met de Architectura Moderna als leidraad, welk boek vervolgens in zijn geheel op iets verkleinde schaal als deel 3 is gereproduceerd. Dat zijn dus twee complete boeken in één band.

Stadhuis Delft (1620), Topgevel met gebroken fronton boven het beeld van Justitia

De Keyser ontleende zijn ornamentiek aan voorbeeldboeken van Vredeman de Vries en anderen, maar hij nam die voorbeelden nooit klakkeloos over. Als beeldhouwer ontwikkelde hij daarbij een karakteristiek eigen handschrift en als ontwerpend architect paste hij in navolging van Michelangelo en andere Italianen maniëristische varianten toe, zoals het gebroken fronton en de getrapte architraaf. Maar hij respecteerde wel de grondregels die door de Italianen waren gedefinieerd voor de klassieke orden. Die regels schreven bijvoorbeeld voor op welke bouwlagen de Ionische en Dorische orde thuishoorden, of dat Korintisch alleen bij paleizen mocht worden toegepast en nooit bij woonhuizen. Een fronton kon overal, een gebroken fronton paste alleen bij bijzondere gebouwen zoals het stadhuis van Delft. Op het grafmonument van Willem van Oranje werden beide halve frontonbogen echter met hun ronde rug naar elkaar toe geplaatst, waarmee recht werd gedaan aan de status van dat graf. Het zou ongepast zijn geweest om dat ook te doen bij het Delftse stadhuis. Een verrassend geheel van strenge etiquetteregels voor de klassieke ornamentiek.
Ottenheym c.s. hebben nauwgezet per gebouw geanalyseerd hoe De Keyser zich van dit ordenstelsel bediende. Zij tonen aan dat hij zich in de ogen van tijdgenoten vooral onderscheidde door zijn inventies, zijn creatieve variaties op het gangbare detail. Dat onderbouwen zij door verhelderende uitspraken uit de Architectura Moderna aan te halen, zoals het volgende citaat over de kapitelen van het Walenpoortje: ‘heel nieuwe vercierlijcke Capiteelen, nochtans also dat deselve met hare krollen eenighsins de maniere van Jonischen wercke verthoonen’. Over het algemeen overtuigt deze strak volgehouden analyse van de Keysers architectuur en werpt deze aanpak een nieuw licht op zijn werk. Dankzij de wetenschappelijke benadering krijgen de beschouwingen ook nergens een zwevend karakter. Bij twijfel over een toeschrijving wordt dat netjes vermeld, waarmee gebroken wordt met de ergerlijke gewoonte van veel schrijvers om alles wat zij als De Keyser-achtig zien klakkeloos aan hem toe te schrijven.

Walenpoort (1616), 'Jonisch' kapiteel met aanzet van getrapte architraaf Westerkerk (1631), Curieuze stapeling van ornamenten boven een kapiteel

Naast alle welverdiende lof zijn er bij deze aanpak ook enkele kanttekeningen te plaatsen. De wetenschappelijke beschrijvingen komen soms bijna klinisch over, termen als mooi en lelijk vindt men in deze doorwrochte studie evenmin als openlijke uitingen van enthousiasme. En is het wezen van De Keysers architectuur eigenlijk wel helemaal te vangen in een analyse van de manier waarop hij de klassieke orden heeft toegepast? Men kon en kan immers ook over zijn architectuur oordelen zonder zo gedetailleerd op de hoogte te zijn van al die nieuwe kunsthistorische gegevens. Het accent ligt in dit boek wat eenzijdig op de decoraties en op de loftuitingen die De Keysers inventies ten deel vielen in de Architectura Moderna. Daarentegen krijgt de hoofdstructuur van gebouwen en gevels minder aandacht, terwijl juist daar bijvoorbeeld een belangrijk verschil ligt met het latere classicisme. De schrijvers wagen zich ook niet aan architectuurkritiek, terwijl sommige oplossingen van De Keyser toch vragen oproepen (zie detail Westerkerk) en zij gaan de discussie met vroegere schrijvers stelselmatig uit de weg; die worden behalve in de inleiding alleen in de voetnoten genoemd. Maar dit alles illustreert slechts dat de drie auteurs zich als wetenschappers bepaalde beperkingen hebben opgelegd. Dat zodoende niet elk denkbaar aspect van De Keyser en zijn werk wordt belicht zal de geïnteresseerde lezer graag op de koop toe nemen.

Hendrik Battjes

Koen Ottenheym, Paul Rosenberg, Niek Smit, Hendrick de Keyser - Architectura Moderna 'Moderne' bouwkunst in Amsterdam 1600 - 1625. ISBN 9789085065623. Uitgeverij SUN, 2008.

(Uit: Binnenstad 233, maart 2009)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.