Kastanjeplein bedreigd

Stadsvernieuwing in Oost

De architectuurordekaart van de Atlas 19de-eeuwse Ring laat overduidelijk zien dat de stadsvernieuwing sommige buurten grondig heeft beroofd van hun oorspronkelijke karakter. Nu stadsdelen, woningcorporaties en ontwikkelaars in het kader van de stedelijke vernieuwing, lees: sociaal-economisch gewenste menging van bevolkingsgroepen, naarstig op zoek zijn naar geschikte ‘verbeterlocaties’ zijn de ogen opnieuw gericht op deze negentiende-eeuwse wijken, of wat daarvan nog over is.
Kastanjeplein: sloopplannen 3de Oosterparkstraat 115-143

Deze buurten, dicht tegen het centrum, mogen zich in navolging van het succes van De Pijp immers verheugen in de warme belangstelling van vele hoofdzakelijk jongere woningzoekenden die iets te besteden hebben.
Wat ooit begon met het voornemen om ook de stedenbouwkundige opzet van de toen nog door niemand gekoesterde negentiende-eeuwse wijken volledig te vervangen, werd onder druk van toenemend bewonersverzet rond 1970-1971 uiteindelijk omgebogen tot een proces van geleidelijke sloop/nieuwbouw in de bestaande rooilijnen. Zo verdween in 1972 het op zich niet onverdienstelijke reconstructieplan voor de Dapperbuurt van tafel en werd in hetzelfde jaar de bouwvergunning verleend voor de eerste met bewonersinspraak ontwikkelde nieuwbouwprojecten in de Oosterparkbuurt. Het daadwerkelijke begin van de behoedzame stadsvernieuwing was daarmee een feit.

Bij de oplevering van deze eerste bouwen-voor-de-buurtprojecten aan de Tweede en Derde Oosterparkstraat schreef de vooral als architectuurcriticus bekende auteur Rein Blijstra in Ons Amsterdam (1974): “Ondanks dat men hier alleen maar heeft ‘gevuld’ wat ‘ziek’ geworden was en het gebit dus niet echt heeft vernieuwd, getuigt veel van hetgeen hier gebeurd is van bijzondere liefde voor de buurt van de kant van de bewoners. En de bewoners maken de stad: of liever de vorm van de stad.”

Dat zijn mooie, begripvolle woorden waarin echter ook twijfel doorklinkt. Twijfel over het handhaven van het bestaande, starre stratenpatroon en twijfel over het uiteindelijke karakter van deze buurten na een lange periode van sloop en nieuwbouw. Ondanks of dankzij de beoogde variatie in middelmatige architectuur acht Blijstra de kans immers groot dat al met al een tamelijk povere woonomgeving zal ontstaan, vooral als gevolg van de eis om de huren zo betaalbaar mogelijk te maken. Dat deze voor veel oorspronkelijke bewoners desondanks toch te hoog zijn, is een zorg extra. De bevolkingssamenstelling zal zich wijzigen en dat trekt een wissel op de sociale cohesie. “Ons nobele denkbeeld, dat de maatschappij ‘beter’ wordt als iedereen beter woont, wil ik graag onderschrijven, maar als er nu mensen zijn die niet beter willen worden en niet beter willen wonen, mensen wel te verstaan die geen onverbeterlijke misdadigers zijn maar die het kalmpjes aan willen doen en tevreden zijn met een ‘half woninkie’, mogen wij die dan dwingen tot harder werken en hogere huren, omdat het voor de ‘toekomst’ beter is?”
Hij vraagt zich met andere woorden af of het maatschappelijk eigenlijk wel zo onverantwoord is om hier en daar ‘een soort getto’s’ te koesteren. Desalniettemin distantieert hij zich niet helemaal van de huidige voorvechters van stedelijke vernieuwing en menging van bevolkingsgroepen. Blijstra ziet in de problematiek van de prille stadsvernieuwing wat daarvan geleerd kan worden. Dat is de noodzaak om tot een grotere differentiatie te komen. Niet eens zozeer in de grootte van de nieuw te bouwen woningen, maar in het karakter. Dus zeker geen Roomtuintjes, maar ook geen goedkope, bloedeloze stadsvernieuwingsgevels. Een pleidooi kortom voor échte woningbouwarchitectuur, duur en duurzaam.

Dertig jaar later laat de Oosterparkbuurt zien dat het overgrote deel van de standaardbebouwing uit de periode 1893-1900 aan de drie Oosterparkstraten is vervangen. Alleen de indertijd rijker uitgevoerde en inmiddels hoog gewaardeerde bebouwing langs het Oosterpark en rond het Kastanjeplein uit de eerste bouwfase 1883-1893 heeft de tand des tijd redelijk tot goed doorstaan. Evenals de pas in 1905 gerealiseerde zuidelijke gevelwand van de Vrolikstraat. De rest is een inmiddels historisch interessante staalkaart van kleine en grotere nieuwbouwinvullingen, sterk wisselend van kwaliteit en karakter. Van de nog bijna Nieuwe-Bouwenachtige uitstraling van de twee eerste inspraakprojecten van de Sociale Architectengroep aan de Tweede en Derde Oosterparkstraat (1974) tot de verspreid voorkomende, volstrekt nietszeggende hoog- renovatieprojecten. En van het welhaast ‘klassieke’ stadsvernieuwingsidioom van het omvangrijke project van Jef Reintjens tussen Sparrenweg en Beukenplein (1980) tot de recente en om hun goede inpassing veelgeprezen invullingen aan de Vrolikstraat van M3H architecten (1999). Tegen deze achtergrond zijn de plukjes overgebleven en dikwijls bruut gerenoveerde negentiende- eeuwse bebouwing op het eerste gezicht nauwelijks meer herkenbaar als de dragers van het oorspronkelijke stadsbeeld.

Dat dit toch niet helemaal het geval is, blijkt nu een aantal corporaties in het kader van het stedelijk vernieuwingsplan Oosterpark-Zuid heeft laten weten enkele cruciale oude complexen alsnog te willen vervangen. Het voornemen tot sloop van het karakteristieke gebogen blok aan het net met zorg heringerichte Kastanjeplein, hoek Derde Oosterparkstraat, zou een ronduit ernstige aantasting van de karakteristieke negentiende-eeuwse pleinruimte betekenen. Het Bureau Monumenten en Archeologie heeft op verzoek van het stadsdeel dan ook geadviseerd het blok vooral op stedenbouwkundige gronden aan te wijzen als gemeentelijk monument. Voor de Derde Oosterparkstraat 115 t/m 143 is het advies uitgegaan alles op alles te zetten om deze gevelwand te sparen. Hoewel op zich niet monumentwaardig bevonden, hetgeen iets anders is dan een fiat tot sloop, vormt deze bebouwing tezamen met het aaneengesloten stuk gevelwand aan de overzijde wel het allerlaatste stuk straat in het hart van de Oosterparkbuurt waar de oorspronkelijke relatie tussen straatprofiel en gevelwanden uit de periode van de grote bouwstroom tussen 1893-1900 nog waarneembaar is. Extra schrijnend in dit geval is dat de volledige gevelwand aan de overzijde momenteel voor goudgeld gerenoveerd wordt en door de betreffende corporatie deels ter verkoop wordt aangeboden met de slogan ‘wonen in karakteristieke, rijk gedetailleerde negentiende-eeuwse architectuur’. Maar straks wel met uitzicht op nieuwbouw van de gewaardeerde collega-corporatie. Merkwaardig. Het derde en voorlopig laatste sloop/nieuwbouwproject loopt al vele jaren en betreft de volledige laatste oude gevelwand aan de Eerste Oosterparkstraat 88 t/m 126, inclusief de panden Tweede Oosterparkstraat 35-47. Hier is inderdaad meer sprake van verweesde plukjes oud tussen nieuw, waarbij het desalniettemin toch jammer is dat daarmee ook de allervroegste bebouwing van de buurt moet verdwijnen: Eerste Oosterparkstraat 88 t/m 98 en de fraaie drieling 106 t/m 116 die al gebouwd werden voordat in 1877 het uitbreidingsplan van J. Kalff voor de negentiende-eeuwse ring werd vastgesteld.

Met het oog op deze hernieuwde stadsvernieuwingsgolf lijkt het raadzaam dat alle betrokken partijen nogmaals om de tafel gaan zitten om een goede en ook cultuurhistorisch verantwoorde afweging te maken tussen vernieuwing, behoud en herstel. Te meer omdat ook in de Dapperbuurt en aan de westzijde van de Wibautstraat, nog los van Parooldriehoek en Amstelcampus, driftig vernieuwd gaat worden. De politiek, zowel raad als bestuur, is in deze gelukkig in beweging en de bewoners uiteraard ook. Nu de corporaties nog.

Jeroen Schilt
(architectuurhistoricus)

(Uit: Binnenstad 216, april 2006)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.