[Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad]

Woord en Weerwoord

Wat de Jordaan verdragen kan

Sinds de binnenstad is aangewezen tot beschermd stadsgezicht, roept de vraag of onaangepast bouwen in de Jordaan al dan niet toegelaten of zelfs bevorderd zou moeten worden, een andere vraag op. Kan onaangepast gedrag als een kwaliteit worden beschouwd? In het huidige spraakgebruik, dat sterker dan ooit tevoren door mode, reclame en jacht op publiciteit wordt gekleurd, geldt niet-opvallen veeleer als een tekort. Je moet juist wèl opvallen, dat is gedurfd, creatief, vernieuwend, dat komt in de krant, ook al is het, zoals bij winkelpuien gangbaar is, na een jaar of vijf weer aan vervanging toe.
Het controversiële bouwplan voor Rozenstraat 153

Om een indruk te krijgen van wat in de Jordaan beschermd moet worden is het nuttig de uitgave De Jordaan, 28 meter gevelwand te raadplegen, waarmee het Bureau Monumentenzorg in 1978 zijn 25-jarig bestaan herdacht. Na vinnige strijd was het gemeentelijke saneringsplan-1969 van tafel geveegd. De eigenaardige stedebouwkundige structuur van de buurt zou volgens het bestemmingsplan-1972 tóch gehandhaafd blijven. De nauwkeurige opmetingen op schaal geven een weinig opwekkend beeld: veel onderstukken en lege terreintjes, en ook uit-de-schaal-vallende blokken uit de eerste helft van de 20-ste eeuw. Belangrijker zijn de stukken gevelwand met een heel eigen karakteristiek die past bij het stratenpatroon. Steunpunten van dat gevelbeeld zijn de beschermde monumenten. Daartussen staan honderden eenvoudige panden met rechte kroonlijsten, die niet individueel opvallen, maar door hun evenwichtige raamindeling het totale beeld ondersteunen; de traditionele aannemersbouw die nu, volgens de waarderingskaart beschermd stadsgezicht, als orde 2 behouden moet blijven. Het bestemmingsplan-1972 bevatte duidelijke aanwijzingen voor handhaving van het historische stadsbeeld, maar toen na 1980 de geldstroom stadsvernieuwing ging vloeien, hebben de ambtelijke projectgroepen die bepalingen overgeslagen. Zij waren bezig met sociale woningbouw en daarbij was dat monumentengedoe alleen maar hinderlijk. Wie nu in de Jordaan rondloopt ziet de resultaten om zich heen in bouwblokken die hun architectonische vormgeving weinig of niet met de oude buurt te maken hebben. Het had veel beter kunnen zijn, met minder slopen en meer samenwerking tussen stadsvernieuwers en monumentenzorgers, daarmee zou ook een grotere variatie in het woningaanbod zijn bereikt. De categorie huurwoningen voor midden-inkomens is weggedrukt. De stadsvernieuwingsoperatie heeft de woonfunctie van de Jordaan over het kritieke dieptepunt van de jaren zeventig heen getild, de Jordaan is weer een gewaardeerde woonbuurt. De geldstroom sociale woningbouw is vrijwel opgedroogd, het gaat nu om particuliere koopwoningen. Daar kan niemand bezwaar tegen hebben, een hersteld monument of een goed passend nieuw huis in plaats van een bouwval of een onderstuk is winst voor de buurt.

De door Pinkse gestelde vraag (zie: Wat kan de Jordaan verdragen?) of daarbij 'onaangepast bouwen' toelaatbaar is, moet, naar mijn mening, gezien worden tegen de achtergrond van wat er in de 20ste eeuw met de buurt is gebeurd: de verkrotting, het saneringsplan '69, de strijd om het behoud van de structuur, het bestemmingsplan '72, het boek van het BMZ en de resultaten van stadsvernieuwing. Dan is mijn antwoord: wat nu bescherming verdient is het al zwaar aangetaste architectonische karakter van de buurt. Een nieuw gebouw moet zich daarin aangepast gedragen, bescheiden, vakkundig zonder modieus stuntwerk. Met het standpunt van de Vereniging tot Behoud van de Jordaan ben ik het eens.

Geurt Brinkgreve

(Uit: Binnenstad 188, mei 2001.)