Boekbespreking

Microscoop en telescoop

Het Genootschap Amstelodamum viert zijn honderdste verjaardag, en dat gebeurt met (hoe kan het anders?) de uitgave van een boek dat in geen Amsterdamse bibliotheek mag ontbreken (*).
De Reguliersgracht bij de Kerkstraat. Kort na de oprichting protesteerde Amstelodamum met succes tegen plannen om de Reguliersgracht te dempen.
(B.F. Eilers, tussen 1909 en 1920, Gemeentearchief Amsterdam)

Lezers van het gelijknamige tijdschrift en van de jaarboeken weten dat Amstelodamum staat voor professioneel wetenschappelijk onderzoek. Met uiterste nauwkeurigheid worden stukjes uit het rijke Amsterdamse verleden onder de microscoop gelegd en beschreven. Van oudsher bestaan er nauwe banden tussen het genootschap en het Gemeente-archief. Geen oppervlakkige journalistiek!
Toch begint de historie van het eerbiedwaardige genootschap met een geruchtmakend wapenfeit. Het was de felle brochure Stedenschennis van Jan Veth en D.C. Meyer, waarop het gemeentelijk voornemen strandde om de Reguliersgracht te dempen ten behoeve van de paardentram.

In de nu verschenen jubileumuitgave Amsterdam in de tweede Gouden eeuw is niet zozeer de microscoop gehanteerd als wel de telescoop. Veertien auteurs hebben elk een essay geschreven over een sector van de Amsterdamse geschiedenis, waarin hij of zij bij uitstek deskundig is. Het gaat over de periode van, globaal genomen, 1870 tot 1930, met als scharnierpunt de eeuwwisseling 1900. Sommige auteurs hebben de tijdgrens verschoven tot nu, wat uiteraard de actualiteit ten goede komt. Elk essay begint met de jammerlijke toestand waartoe de stad, eens door Vondel bejubeld als de ‘Keyserin van Europa’, in het derde kwart van de negentiende eeuw was vervallen, verslonsd, vol krotten en gaten, met stinkende grachten, zonder economische of bestuurlijke vitaliteit.
De reeks wordt geopend door Michiel Wagenaar over de stedenbouwkundige opvattingen, in het bijzonder de afgunstige bewondering voor de krachtdadige ingrepen van Haussmann in Parijs, het thema van het boek ‘Stedebouw en burgerlijke vrijheid’ van deze auteur. Het afsluitende hoofdstuk ‘De stad behouden’ over de dempingen, doorbraken en de strijd tegen stedenschennis is van Wim Vroom, de voorzitter van het genootschap. De opzet van de bundel, dat iedere auteur de ontwikkeling schetst op het door hem behandelde terrein, heeft tot gevolg dat een onwaarschijnlijke hoeveelheid detailkennis werd samengevat in telkens opnieuw boeiende verhalen die elkaar aanvullen. Wat ons in het bijzonder interesseert, méér dan bijvoorbeeld gezondheidszorg, hoger onderwijs of de economische centrumfunctie, zijn, behalve het eerste en het laatste hoofdstuk, de stukken van Vincent van Rossem over bouwkundige vernieuwing, van Wim Heinemeyer en Marijke van Schendelen over de demografische verschuivingen, en van Jan Bank over ‘De culturele stad’. Wat in vele Europese hoofdsteden werd gekoesterd door de regering of het hof, kwam in Amsterdam voort uit de burgerij. Datzelfde geldt voor het verzet tegen de drang tot modernisering van het stadsbeeld. Door de telescoop van de geschiedschrijvers is de kruitdamp niet ruikbaar van het vinnige gevecht tegen ‘sloop en nieuwbouw ‘ en voor ‘behoud en herstel’. Toen ik in 1958 als net gekozen raadslid een pleidooi hield voor restauratie van kleine monumenten, donderde Leen Seegers van de CPN: “Hebben we ons leven lang gevochten om de arbeiders uit de krotten te halen, en nou komt zo’n burgerjongen ons vertellen dat we die troep mooi moeten vinden!”

Amsterdam in de tweede Gouden Eeuw

Tegen het saneringsplan voor de Jordaan publiceerde Amstelodamum in 1970 een doordachte brochure over een andere aanpak. Dat werd beleefd opzij gelegd. De omslag kwam, toen de actiegroep Jordaad een affiche verspreidde met de tekst ‘De Jordaan in puin? De afbraak is in ‘t rood gekleurd, het zal je huis maar wezen’. Nauwkeurig was op de plattegrond aangegeven wat volgens Publieke Werken moest verdwijnen. Die affiche hing in alle cafés en de weerklank was zó groot dat wethouder Lammers, zéér tegen de zin van zijn ambtenaren, het plan introk. Wim Vroom vertelt hoe honderd jaar geleden het nog altijd lezenswaardige geschrift Stedenschennis tot stand kwam. Wellicht komt in een volgende jubileumuitgave het verhaal te voorschijn hoe in 1954-1955 in de fraai ingerichte kelder van de Amstel Brouwerij het comité De stad Amsterdam vergaderde. “Liefhebbers van het stadsschoon”, zo luidt hun folder, “en mensen uit de praktijk maken er deel van uit. Allen zijn zij overtuigd dat het hart van onze stad, met zijn grachten, gebeeldhouwde gevels en gezellige straten, geen sta-in-de-weg is voor de moderne tijd, maar een kostbaar erfdeel dat wij beter moeten beheren dan vorige generaties hebben gedaan”. Die overtuiging kreeg gestalte in de oprichting van de Amsterdamse Maatschappij tot Stadsherstel NV, een burgerinitiatief in de trant van het Concertgebouw en voor de positie van onze stad als cultuurcentrum misschien wel van vergelijkbaar belang. Stadsherstel zette het spoor uit van systematisch herstel van vervallen woonhuismonumenten in de gevaarlijke jaren zestig, toen Publieke Werken nog dacht in termen van cityvorming en verkeersdoorbraken.

Die strijd gaat door langs een telkens verschuivende frontlijn, en Amstelodamum blijft een soort stafbureau van deskundigheid. Amsterdam in de tweede Gouden eeuw zou door alle gemeenteraadsleden gelezen en herlezen moeten worden. Er valt veel uit te leren. Het is bovendien prettig leesbaar en mooi uitgegeven. Een mijlpaal op de weg naar het 125-jarig jubileum.

Geurt Brinkgreve

(*) Amsterdam in de tweede Gouden Eeuw, Boudewijn Bakker, Jacques Klöters, Vincent van Rossem, Wim Vroom, Michiel Wagenaar, e.a. Gebonden uitgave, 440 pagina’s met 150 illustraties waarvan 50 in kleur. ISBN 90 6868 245 8. Prijs: Fl. 75.- Uitgegeven door uitgeverij Thoth in Bussum.

(Uit: Binnenstad 182, mei/juni 2000)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.