Op de bres voor Amsterdam LI

Prinsengracht 849

Toen ik op 9 maart 1991 eigenares werd van het huis Prinsengracht 849 ging een droom in vervulling: een eigen grachtenhuis en de gelegenheid om een bijdrage te leveren aan de herleving van de binnenstad. Het moest weer een mooi stukje Amsterdam worden.
Prinsengracht 849 na herstel van de stoep.

Het pand dateert uit 1701, één uit een vijfling, nu genummerd 841 t/m 849, die door de houtkoper- timmerman Jan van Strijen werd gebouwd als belegging. Typische Prinsengracht-huizen waren het, niet breder dan vijf meter en zonder achterhuis, maar wel met een twintig meter diepe tuin die werd afgesloten door een klein tuinhuisje. Oorspronkelijk waren het vijf gelijke halsgevels, nu hebben alleen de nummers 841 en 849 hun gebeeldhouwde klauwstukken behouden. Negentiende-eeuwse verbouwingen gaven de andere drie de toen moderne rechte kroonlijsten en, wat erger was, van alle vijf werden de stoepen weggesloopt. Dat bracht grondige wijziging mee van de interieurs. Naast de levendige halsgevels bracht het statige Deutzenhofje nummers 855-899, gebouwd in 1695, een accent van deftigheid. Levendig was het ook op straat; dit deel van de Prinsengracht was tot 1859 bekend als de Nieuwe Turfmarkt, waar de met schuiten aangevoerde turf, de algemeen gebruikte brandstof, werd gelost, verkocht en verder getransporteerd.

Toen ik het huis kocht was de parterre, uitgebouwd over de geheel overkapte tuin, verhuurd als architectenbureau. Met deze huurders kon vrij snel een ontruimingsregeling worden getroffen. De verdiepingen waren verhuurd aan iemand die er zelf niet woonde, maar kamers onderverhuurde, hoewel dit expliciet verboden was in het huurcontract. In tien jaar moet deze uitbater een paar ton hebben binnengehaald met dit onwettige bedrijf en hij was niet bereid dat op te geven. Het kostte een civiele procedure van twee jaar en een door de rechter geadviseerde “schadeloosstelling” van ƒ45.000,- om de verknipte en vertimmerde woning vrij te krijgen. Ik acht het verbijsterend dat de Amsterdamse rechtbank dit soort van uitwassen van de huurbescherming niet durft te corrigeren.

De nieuw aangelegde tuin van Prinsengracht 849.

Op 3 juli 1995, ruim vier jaar na de aankoop, kon ik eindelijk over mijn eigen huis beschikken. De eerste vraag was: wat doe ik met de overbouwde tuin? Iedereen weet dat bedrijfsruimte op de begane grond kostbaar is, en dat een eigen garage de waarde van een gerestaureerd pand verhoogt. De vele dichtgebouwde tuinruimten zijn me echter altijd een doorn in het oog geweest. Ik vind dat je als eigenaar-bewoner van een oud huis in de binnenstad de plicht hebt, alles zo mooi en zo origineel mogelijk te houden en dat betekende: schoonslopen tot aan de historische achtergevel. Een makelaar die daarvan hoorde, belde me op met de vraag, of ik wel wist waar ik mee bezig was. Ik wist dat heel goed: een echte stadstuin moest het worden met buxusheggen, bloemen, schelpenpaden; die wordt elk jaar mooier.

In het huis was dezelfde opgave aan de orde. Wat mij voor ogen stond waren de sfeer en de ruimte uit 1701, gecombineerd met de eisen van hedendaags wooncomfort. Dat betekende voor mij ook dat het weer één woning zou worden. Het opsplitsen in lucratieve flatjes doet oude huizen geen goed. De stoep is teruggekomen, met haar fraaie deurpartij en bovenlicht. In het souterrain, eigenlijk begane grond, waar de oorspronkelijke keuken aan de straatkant lag, is nu een hal die voor ontvangsten en dergelijke kan worden gebruikt. De keuken-eetkamer schoof naar achteren met openslaande deuren naar de tuin. Alle tussenwandjes van de kamerverhuur verdwenen, de plafondbalken werden blootgelegd. De oude vloerdelen kwamen onder latere dekvloeren te voorschijn; voor zover nog mogelijk zijn deze opnieuw gebruikt, nu op een nieuwe constructievloer, behalve beneden, waar van de voordeur tot de tuin marmertegels zijn gelegd.
Dat ook moderne voorzieningen in een drie eeuwen oud gebouw kunnen worden ingepast, tonen de vloerverwarming en de vernuftig weggewerkte lift. Het werk stond onder leiding van het op dit gebied gerenommeerde architectenbureau Prins en Kentie; met de projectleider en de uitvoerder, de heren Marcus en Samson, heb ik buitengewoon plezierig samengewerkt.

Een hoofdstuk apart was de zoektocht naar oorspronkelijke onderdelen en materialen. Na vele omzwervingen vond ik bij Piet Jonkers in Abcoude twee aardige marmeren schouwen die nu weer dienst doen. Waar originele onderdelen niet meer te vinden waren zijn goed gemaakte kopieën toegepast. Bijzondere aandacht vergde de kleursamenstelling, na eindeloos mengen en proberen werd het in de keuken overwegend wit en geel, op de eerste verdieping op de balken een rose-lever kleur en in één kamertje lavendelblauw; al het verdere houtwerk is uitgevoerd in roomwit en Beurheimer. Het schilderwerk werd door de firma Cramer perfect gerealiseerd. In februari 1998 kon de schoonmaakploeg aan de gang en daarna begon het inrichten met stoffen, behang en het verzamelen van meubels - een meerjarenwerk!

Het huis is heel mooi geworden en door de goede indeling lijkt het in het gebruik veel groter dan het eigenlijk is. Ik woon en werk er met enorm veel plezier. Dankzij geduld, liefde voor monumenten en vakmanschap is een verfomfaaid oud huis herleefd als een fraai stukje Amsterdam.

Dorothy Beijnes-Heijmeijer van Heemstede

(Uit: Binnenstad 180, januari 2000)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.