Het Oostelijk Havengebied werd in januari 1980 in het rapport van de Stuurgroep Aanvullende Woningbouwlocaties
genoemd als een C-locatie (een plaats die pas na verloop van tijd geschikt zou zijn voor woningbouw). Het is eind vorige
eeuw kunstmatig in het IJ aangelegd als uitbreiding van de haven. In het Algemeen Uitbreidingsplan van 1935 werd
echter voorzien in de verplaatsing van de haven naar het westen van Amsterdam. Deze verplaatsing kwam na de
oorlog geleidelijk tot stand.
Eind jaren 70, na liet vertrek van de KNSM, lag het Oostelijk Havengebied er verlaten bij. Het ontstaan van een
verlaten havengebied, dockiands, waarvoor nieuwe bestemmingen werden gezocht, was een wereldwijd verschijnsel,
waarover druk werd gediscussieerd. Stadsbestuurders maakten reizen naar Amerika en Engeland, en het mislukken van de
wijze waarop de docklands bij Londen waren ingevuld, gold als afschrikwekkend voorbeeld.
Voor het Oostelijk Havengebied, dat moeilijk overzienbare gebied van strekdammen en havenbekkens, zag de gemeente
voor het eerst in de Amsterdamse geschiedenis af van liet maken van zo'n 'master plan'. Eens had ik op een excursie
van de Amsterdamse Raad voor de Stedebouw (nu: Stadsontwikkeling) de fameuze Rotterdamse stadsontwerpster
Riek Bakker, de geestelijke moeder van de Kop van Zuid, horen zeggen: "Laat Amsterdam nu eens afstappen van het
perfectionisme van de eindplanning. Amsterdam heeft zijn beroemde plannen gehad: Plan-Zuid van Berlage en het
Algemeen Uitbreidingsplan van Van Eesteren. Maar de tijd is veranderd. Het 'master plan' voor de zuidelijke IJ-oever
wordt geen succes. Amsterdam zou nu moeten kiezen voor procesplanning". Dit is in het Oostelijk Havengebied
gebeurd: geen alomvattend plan, maar stapsgewijze ontwikkeling. Zo is het mogelijk, in verschillende stadia rekening te
houden met telkens optredende veranderingen in de voorwaarden, de doelstellingen en de omstandigheden van het
woningbouwproces.
Het gebied omvat, naast liet oude Abattoirterrein annex Veemarkt en de Oostelijke Handelskade, de vier 'eilanden':
KNSM-eiland, Java-eiland, Sporenburg en Borneo. Elk onderdeel kon ten gevolge van deze aanpak een eigen karakter
krijgen. Nadat het grootschalige KNSM-eiland monumentaal was ingevuld, verdeelde Sjoerd Soeters het Java-eiland
in kleinere eenheden door vier dwarsgrachtjes te laten graven. Dat was een duidelijke verwijzing naar het oude
Amsterdam.
Op de twee eilanden Sporenburg en Borneo zal een hoge dichtheid worden gecombineerd met eengezinswoningen in
laagbouw, door de ontwerpers gekarakteriseerd als 'een spervuur van repeterende laagbouwwoningen'. Dit concept is
geïnspireerd op het voorbeeld van de Jordaan. Een eigen woning in een dichtgebouwd gebied, dit is wat de gemeente de
nieuwe bewoners aanbiedt. "En we hopen dus dat het de mensen zal bevallen, want daarvoor doen we het", zei
stedebouwkundig ontwerper Ton Schaap van de projectgroep Oostelijk Havengebied in zijn inleiding op de Dag van de
Architectuur.
Voor de Jordaan had de Afdeling Stadsontwikkeling in 1970 een diep ingrijpend saneringsplan gemaakt. De gemeente
wilde afrekenen met de romantiek van de oude, smalle straatjes die slecht toegankelijk waren voor het autoverkeer,
en waar kleine bedrijven in de binnenterreinen doorwoekerden. Driekwart van de fordaan zou worden gesloopt. Door
protest van de oudheidkundige verenigingen werd dit 'saneringsplan' tegengehouden en wethouder Hun Lammers, die
in 1970 aantrad, verving het door een conserverend bestemmingsplan.
Grotere tegenstelling dan die tussen het concept van Sporenburg en de ideeën van de Nieuwe Zakelijkheid met de
leuze 'licht, lucht en ruimte' die onze stadsontwikkeling zo lang heeft beheerst, is niet denkbaar.
De hele twintigste eeuw heerste er in de stedebouw een wantrouwen tegen de stad. De stad had zich in de 19de eeuw
ontpopt als duivelse broedplaats van achterbuurten met de bijverschijnselen van armoede, ondervoeding, prostitutie,
ziekte en misdaad. De stad was bovendien schuldig aan de ontvolking van het gezonde platteland. Daarom was
sanering, gezondmaking lange tijd liet voornaamste motief van alle woninghervormers. Tot sanering hoorde het toevoegen
van 'natuur', dus groen aan de woonwijken. Uit deze beweging kwam het boek van Ebenezer Howard:
To-morrow a Peaceful Path to Real Reform, dat in 1898 voor liet eerst verscheen, maar dat in een herdruk van 1902
de titel kreeg die als een leuze de hele eeuw door zou klinken: Garden Cities of To-morrow.
Amsterdam kreeg zijn laatste echt urbane uitbreiding met plan-Zuid van Berlage, wel met open ruimtes in de vorm
van pleinen, lanen en kanalen, maar altijd weer opgevangen en afgerond in een afsluitende stedelijke vorm. De
uitbreidingen die daarna kwamen, waren veeleer voorsteden dan stadsuitbreidingen: de tuindorpen uit de jaren twintig, de
westelijke tuinsteden van na de oorlog en de Bijlmer, die vol groen en kwinkelerende vogels zou zijn. De geest van
Ebenezer Howard schreef voor, dat het nieuwste, beste voor de mens een tuinstad zou zijn, of ze nu schattig, prozaïsch of
monumentaal was.
De herwaardering voor het specifiek stedelijke element werd geboren in de 19de-eeuwse gordel met de revolutie in de
Dapperbuurt in de jaren zeventig. Daar ontwikkelden de buurtgenoten zelfstandig en zonder te kunnen teruggrijpen
op oude theorieën een nieuwe stedebouw, die kort gezegd neerkwam op behoud en herstel. Voor de Jordaan geldt: in
1970 ternauwernood gered en dertig jaar later een voorbeeld voor nieuwbouw. Zo heftig is de golfslag van de smaak.
Ricardo
(Uit: Binnenstad 159, aug. 1996)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.